2 k k a a g (h a l s ) f l e s c h j e s ,
(PL 154: 4—12 etc.; Tekstfig. 9)
Vorm en £)e kraag(hals)- of z.g.n. tranenfleschjes 4 »ersiering. ) zijn gekenmerkt door
hunnen fleschvorm en gekraagden hals. Deze is bij de Nederlandsche
vondsten gewoonlijk kort en niet versierd. De buik is hoogst zelden
bol-, meestal, bij onversierde altijd, min of meer peervormig, plat-
bodemig, soms zelfs eenigszins geschouderd. Enkele malen komen
ook vormen met dubbelconischen buik voor. De laatste is in den
regel wel versierd, doch alleen voor het bovenste twee- of slechts
één derde gedeelte. Bodem, buikwand, halsschoudergedeelte en
kraagje zijn eerst afzonderlijk gemaakt en daarna samengedrukt.
De buikwand schijnt vervaardigd door kleine plat gedrukte stukjes,
soms ook rolletjes specie, afzonderlijk of spiraalsgewijze op en over
elkaar te leggen, samen te drukken en uit te strijken. Zoodoende
bezitten de scherven dikwerf gladde breukvlakken. De grondmassa
is, als bij ander hunebeddenaardewerk, niet geslibd.
De versiering bestaat uit ingestoken, omloopende, of staande
groeflijntjes, ook wel uit eene combinatie van beide. De hals is
een enkele maal, doch höogstens op den overgang in den kraag,
versierd met een krans van körte, al of niet groepsgewijze gerang-
schikte, staande groeflijntjes; de uitstekende randen zijn steeds
effen. Op den buik komen echter verticale en horizontale lijngroe-
peeringen gecombineerd of wel elk afzonderlijk voor. Onder de
horizontale schijnen somtijds zelfs verbasterde wikkelsnoerlijnen
op te treden. De verticale (steek)groeflijntjes grijpen gewoonlijk over
de buikwelving heen; de horizontale zijn beperkt tot het schou-
dergedeelte.
Slechts één vorm 2) is geheel anders versierd, ni. met hangende,
vedervormig in elkaar geschoven groeflijnen. Hij Staat daardoor
op zieh zelf. In de verte misschien herinnerend aan verbasterde
bandceramische motieven, doet de bewuste versiering m.i. in het
1) Volgens van L ie r (21 : p . 72) zou de naam van tranenfleschjeMlacri-
matoria afkomstig zijn van H a rc k e n h o th (Oostfr. Oorspronkelijkh., p . 279
en 792).
2) Vergl. p |É l5 4 : 8 (zie verderop sub 27).
Verspreiding
bijzonder denken aan de laat-megalithische Zuid-Zweedsche z.g.n.
bandeeramiekl).
Eene eigenaardigheid dezer vormen is voorts, dat de binnenwand
op den halsovergang, blijkbaar ten gevolge van samenknijping,
steeds ruw en grof gestriemd is. Daaraan zijn zelfs de kleinste scherf -
jes als kraagfleschfragmentjes te herkennen.
In Nederland komen ze voor in alle soorten van megalithieons,
vanaf de grootste gang- (D 53) en langgraven (D 43) tot aan de
kleinste en gesloten steenkisten (D 13a). In individueele grafjes
met megalithceramiek, zooals we die een enkele maal te Zeijen
leerden kennen, kwamen ze, althans tot nu toe, niet voor. In Midden-
Nederland, met name op de Geldersche Veluwe, ontbreken ze
eveneens.
Eiders worden ze aangetroffen2) op het geheele Kimbrische
schiereiland, de Deensche eilanden, zoomede in het gebied der
Noord-Duitsche stroomen, met inbegrip van dat hunner boven-
loopen, zij het ook in sterk gewijzigde vormen, in het Zuiden en
Oosten en wel door Westpruisen*)> Posen, Silezië naar Polen, waar
Zastrow en Nalencow met hunne steenkisten, resp. Nd.O. van
Krakau en Lublin, de meest Zd.O. voorposten vormen4). Ook in
Bohemen zijn ze blijkbaar uit het Noorden met trechterbeker- en
kruikvormen binnengedrongen als onderdeel van de door S tocky
onderscheiden „céramique du Nord”.5) Merkwaardig is, niet alleen
voor de verspreiding, maar ook voor de tijdsbepaling, de aanwezig-
heid van een kraaghalsfleschfragment in de groote nederzetting
van Starÿ Zamek in Moravie, vooral ook omdat hier, wat aangaat
het hunebeddenvaatwerk, de aangenomen volgorde van optreden
blijkbaar omkeert. P a l lia rd i vond daar nl. een halsfragment te
midden van jong-neo- of aeneolithisehe ceramiek met touwversiering
en ansa-lunata oortjes, begeleid door weinige koperen objecten, in
!) 161: p. 742 Ä , p . 743; Abb. 2 rechts,
2) 168: p. 143 e.V., Taf. V II, 135: p . 140, 144- '145. Karte X . 253: p.
97 - 9 8 .
3) 259a: p. 9; Abb. 8.
• •4S 627a: p . 42 e.v.