geheel vergelijkbaar met die megalithicons, welke culmineeren in
de hoofdzakelijk eveneens West-Europeesche z.g.n. „steentempels”,
in de laatste instantie misschien zelfs reminisceeren in het Mykeen-
sche z.g.n. „Gräberrund” .
Hoe dit echter ook zij, voorzeker is het merkwaardig, dat de uit-
wisseling tusschen de beide groote megalithgroepen, over en weer,
naar den vorm der monumenten meer in het meest afgelegen
Deensch-Kimbrische, naar den inhoud evenwel, hoe gering deze
ook möge zijn, in het dichtst bijgelegen Nederlandsche schijnt te
liggen.
Ten slotte willen wij aan het bovenstaande nog enkele opmerkingen
toevoegen, om daarmede te besluiten.
Van oudsher blijkt er verband gelegd te zijn tusschen rots- en
megalithgraven.
Hoewel er in rotsachtige gebieden met primair sedimentair ge-
steente e e n e b e p a a l d e b e t r e k k i n g tusschen rots-
graven (resp. rotswoningen ?) en hunebedden bestaat, zoo behoeven
m.i. echter de aan morainenmateriaal gebonden Noord-Europeesche
megalithicons, waartoe de Nederlandsche behooren, nog allerminst
nagebootste rotsgraven te zijn, noch zelfs daardoor geinspireerd.
Reeds de afwezigheid van elk onmiddellijk cultureel en architecto-
nisch verband tusschen de megalithische beschaving hier en die in
streken (als in Frankrijk en op enkele Middellandsche eilanden),
waar dat verband werd aangetoond en waar zelfs omgekeerd de
inwerking van het megalithicon op het rotsgraf werd waargeno-
men, pleit daar tegen.
Zoolang wij, zooals thans het geval is, die wisselwerking in de
noordelijke randgebieden der Duitsche middengebergten, met hunne
overigens ook veel oudere, palaeolithische cultures, niet kennen,
dienen wij bij het bovenstaande m.i. vooral ook het volgende te bedenken.
De Nd.-Europeesche megalithbeschaving wordt in groote
trekken zuidelijk begrensd en afgesloten door eene groote diagonale
gordel van bandceramische cultuuroverblijfselen, welke tot zelfs in
Nederlandsch Limburg te vervolgen is. Voorts verloopen, behou-
dens bovengezegde restrictie, de echte steekgroef- en wikkeldraad-
ceramiek en, zooals Ä berg heeft aangetoond, de bijlvormen van
Nd.-Europeesch type, welke te zamen de overeenkomstige hune-
beddencultuur karakteriseeren, in de zuidelijke peripherie. In ieder
geval doet zij dat reeds noordelijk van die streken, waar be-
doelde betrekking tot de rotsgraven aantoonbaar is. Omgekeerd
beinvloeden de klok- en zonebekers en het overigens geheel anders
geäarde vaatwerk, dat eigen is aan de W. en Zd.W.-Euro-
peesche megalith- en grottenbeschaving, zoomede de daaraan in-
haerente bijlvormen van West-Europeesch type, de Noord-Europeesche
megalithcultuur niet of nauwelijks. Geschiedt dit echter,
dan is zulks slechts hoogstens het geval in de randgebieden en
dringt zij eerst in de latere phasen hier en daar dieper er tusschen.
Opvallend is echter in het eerstgenoemde, Nd.-Europeesche rayon
de betrekking tusschen de megalithicons en de hoogteruggen, speciaal
de morainenwallen daaronder.
Hoe ook, het is zeer waarschijnlijk, dat de oudste bevolkings-
elementen bij de bezetting onzer streken een wel is waar begroeid,
maar dan toch nog zeer oorspronkelijk morainenlandschap hebben
aangetroffen. Veel waterrijker dan tegenwoordig, doorsneden met
tal van beekjes en riviertjes — de overblijfselen van wilde wateren,
die wij thans ten deele nog meer of minder gekanaliseerd in hunne
soms zeer breede dalen terugvinden — was het door een menigte
van stagneerende wateren getypeerd. Deze vormden, zooals de
sporadische hoogveenvondsten meer en meer toelichten, semiterrestrische
landschapspartijen, kernpunten in den aanvang der hoogveen-
ontwikkeling. Zij zullen — rondom, tusschen en, vooral oostelijk, naast
de hoogere, minder door läat-fluvio-glaciale afzettingen (Sandr) ge-
nivelleerde, doch daarentegen met groote erratische blokken ge-
kroonde, ruggen — het landschapskarakter nader bepaald hebben.
Uitgestrekte heidevelden, thans met den dag verdwijnend, afge-
knaagd door de voortgaande bodemmeliorisatie of vervangen door
bosch, completeeren, te zamen door veel kreupelhout geken-
merkte maden, het ontworpen landschapsbeeld.
Spreekt het nu eigenlijk niet vanzelf, dat eene primitieve bevol-
king in een dergelijk landschap, en dit was hetnä-diluviale morainenlandschap,
overal en altijd weer die groote keien gebruikt heeft?
Aanvankelijk in vele omstandigheden eene natuurlijke dekking bie