gelegd op de zeer effen binnenvlakken van de draagsteenen, waarop
ook door ons reeds in Dl. I sub D 13 de aandacht is gevestigd.
Ook in dat opzicht wijkt dit steengraf dus af van de gewone hune-
bedden.
„Maar (aldus van L ier) de Schryver der Jaarboeken spreekt ook
„van een gewelf, ’t geen uit deze keisteenen gemaakt, en door het afligten
„van het bovendekzel, dat uit drie grote vlakke Veldflinten bestaan
„heeft, ingestort zoude zyn, en dat deze instortihg de eerste gelegen-
„heid tot het ontdekken dezer grafkelder zoude gegeven hebben;
„doch hier van is die Schryver niet wel onderrigt geworden, overmits
„dat dekzel daar wel twintig jaren is afgeweest; zynde reeds een dier
„steenen in het bovengemelde boerschap Eext, tot een dekstuk over
„een zogenaamde pomp of waterlosing, eenige jaren voor de nadere
„of laatste ontdekking der voornoemde grafkelder, gebruikt: en nie®
„noopt ons te geloven, dat onder het deksel van dit graf nog een gewelf,
„van kleinere steenen gemaakt, geweest zy; althans niemand heeft 'er
„eenige overblijfzelen van bespeurt, en de structuur of zamenvoeging
„van deze grafplaats zelve schynt ons van het tegengestelde te kunnen
„verzekeren."
Hieruit blijkt dus, dat de grafkelder in twee tempo’s is gevonden.
Tevens mag er m.i. uit worden afgeleid, dat hij öf bij de eerste
ontdekking in 1736 reeds g e h e e 1 met zand en puin gevuld
was, öf dat dit laatste juist daarbij en daardoor naar binnen is
gestört. Wij zullen zien, dat dit laatste met de werkelijkheid strookt.
Intusschen blijft het vreemd, dat men den kelder toen ongerept
heeft laten liggen. Van L ier zegt het echter, in tegenstelling met
den Jaarboekschrijver, uitdrukkelijk en wij hebben geen reden
zijne bewering in twijfel te trekken. Dit te minder, waar hij nog
eene toelichting geeft, die aan duidelijkheid niets te wenschen over-
laat. Hij zegt nl. hoe een landman, die bezig was met een puntijzer
naar steenen te zoeken, zijn geluk beproefde in den toen nog on-
gerepten, met ruige heide geheel begroeiden tumulus. Hoewel deze
Zoowel boven als aan de zijden geheel met aarde bedekt was, stiet
hij weldra op het steenen grafdeksel. Het holle geluid, veroorzaakt
door het ledige keldergedeelte, deed hem schrikken en in de meening,
dat de zaak niet pluis was, koos hij voorloopig het hazenpad en liet
niet na het vernomen geluid „voor spokerij uit te venten”. Zoodoende
is de naam „Stemberg” (niet Steenberg zooals Pleyte zegt)
in zwang gekomen. „Echter niettegenstaande dit verbazende voor-
„val (aldus van L ier), waagden het destijds de dorpelingen om de
„ontdekte Veldflinten uit en van deZen heuvel aftehalen. Bij deze
„gelegenheid, door het graven en arbeiden bij en aan deze dek-
„steenen, het daarop gelegen zand. in het hol der kelder gevallen
„en die daar door gevuld zijnde, is, door eene verregaande achte-
„loosheid der landlieden, als toen van de verdere gesteltenis dezer
„grafkelder niets meer ontdekt geworden.”
Zoo bleef de kelder liggen, totdat het zoeken naar steen hem op-
nieuw deed ontdekken. Dit geschiedde, zooals boven reeds bleek,
eerst in 1756, dus 20 jaar later. Van L ier zegt daarvan1):
„In deze nadere ontdekkinge is de grafkelder, zo als reeds (gebleken)
„is, bestraat gevonden; dan de onkundige nieuwsgierigheid, en mogelyk
„een opgevatte hoop om eenige verborgen schatten te vinden, besloot
„wel ras te beproeven, wat 'er onder dezen bestraten vloer mogte verborgen
zyn: tü , na dat dit byna zo spoedig uitgevoerd ab besloten
„was, vondt men een’ tweeden vloer, nog geen voet dieper dan den
„eersten, tusschen welke beide vloeren verscheide Umae of lykbussen,
„alle in gedaante, en verscheiden in verf verschallende, beneffens nog
„een ander aarde vaatje, 't welk een Graflamp (Tekstfig. 3 : III6)scheen
„te zyn, gevonden wierden; edog dat laatstgenoemde kan met geene
„volle zekerheid gezegt worden tusschen de twee straten gestaan te
„hebben, als zynde gevonden in het zand, 't geen de holligheid der
,„kelder gevult heeft; ook is het tegendeel waarschijnlijk; immers tus-
„schen de beide vloeren kan het met geen oogmerk om te branden
„gezet noch geplaatst zyn geweest, gemerkt die tusschenruimte met
„zand gevult was. Veele van deze lykbussen zyn vermorselt, en maar
„ses derzelve, waar van 'er drie onbeschadigt zyn, hebben het geluk
„gehad, tot blydschap van veele liefhebbers der Vaderlandsche oud-
„heden, uit derzelver akelige rustplaats, in de vermakelyke kabinetten
„zelfs van aanzienlyke personen, daar ze verder voor alle geweld bete
ilig t zyü, verplaatst te worden. Deze lykbussen waren alle met ver-
„brande beenderen en asch gevult, gelyk ongetwyfelt de overigen, die
„hier en daar in het zand aan stukken en scherven zyn blyven leggen,
„mede zullen zyn geweest. Behalve deze aschbussen en andere aarde
„vaten vondt men nog vyf of zes steenen beitels, waar onder een van
„drie vierendeel voet lang, gelyk hier boven reeds gezegt is, benevens een
*) 20: p. 14.