Deze indruk wordt nog versterkt door eenige vondsten van aarde-
werk uit de nederzettmgsoverblijfselen van Sarka, Rivnäc enz., op
de hoogteruggen aan den Eger bij Praag, in Tschecho-Slowakije]),
welke door J ira, resp. Rzehak en Cervinka, beschreven worden
en die m.i. volkomen met de onze vergelijkbaar zijn.
Het boven bedoelde eigene karakter der Havelter vondsten komt
bij nadere beschouwing nog meer uit. Daarbij blijkt nl. al aanstonds,
dat scherp geprofileerde terrine- en rechtlijnige kuip- of mand-
vormen, in het bijzonder de afgeknot-conische schoteis en nappen
(A, 3 en 4), die wij in het groote Drouwener hunebed zoo rijkelijk
vertegenwoordigd zagen, hier geheel op den achtergrond zijn ge-
drongen. Dit geldt in mindere mate ook voor de trechterhalsbekers.
Daarentegen overheerschen naast de bovengenoemde meer of
minder slanke amphoren, behalve bolle kom- en napvormen, vooral
Zacht geronde randschalen met pseudo-kerfversiering of metoops-
gewijze gearrangeerde körte steekgroeflijntjes of puntrijen op den
schouder.
Onder de komvormen treden nu ook speciaal op den voorgrond
effen, nauwelijks, en dan alleen in kleine zoompjes, vcrsierde speci
mina met lijstoortjes, of wil men handvaten, die, evenals de bodemran-
den, hoogstens zijn ingekorven. Die laatste hoofdrepresentanten, een
soort reliefeeramiek, zijn het dus, welke wij juist ook in het kleine
Drouwener hunebed D 20 nader leerden kennen. Zij herinneren
echter ook weer aan vormen, of althans sierelementen daarvan, in het
Nd. Europeesche randgebied onder de z.g.n. bastaard-cultures aan
de Elbe, speciaal onder die van Bernburg-Latdorf, soms ook van
Walternienburg 2). Ook in het Sleeswijk-Holsteinsche speien deze
elementen blijkbaar in den laatsteri megalith- of steenkistentijd3)
en zelfs nog in den vroegen metaaltijd 4) een rol. Zoodoende schijnen
zij eene latere megalithische phase aan te duiden.
Zoo vermeldt Rothmann 4) bijv. een schaal met gekorven stafband,
4) 155: Böhmen-Mähren, S 11, Taf. 25b. Vergl. ook 563: p. 231, fig. 74.
2) 206: Taf. XVI, 1, 4.
3) 332: p. 23 -2 4 , Abb. 9.
4) S p l ie th , W.: Inventar der Bronzezeitfunde etc.-,p. 29 su b 76; Taf. II;
21; Taf. V: 76, 77.
gevonden te zamen met versierde steekgroefceramiek in het bekende
steenkistgraf van Bunsow, een steenkist, welke behalve door een
Z.g.n. „Schalenstein , nog gekenmerkt was door eene bronstijdige
skeletgrafbijzetting in den al of niet oorspronkelijken dekheuvel.
Splieth echter beschrijft1) o.a. een aarden nap van Vaale,
gemeente Rendsburg, welke „4 warzenförmige Vorsprünge unterh
a lb des Randes auf senkrecht geripptem Wulst" bezit. Deze
is dus geheel vergelijkbaar met dergelijke in D 53 bij Havelte
en D 20 bij Drouwen gevonden vaten. Hij behoort blijkbaar tot den
bronstijd. De genoemde nap werd immers te Vaale gevonden in
een steengraf met skelet en wel te zamen met een bronzen rand-
hielbijl (Pallstave), een dito vroeg zwaard en dolk en twee twee-
deelige fibulae, alles typeerend de z.g.n. tweede bronstijd-periode
naar Montelius.
Uit het bovenstaande overzicht der vondsten volgt dus verder
dat de ceramische inhoud van het Havelter hunebed, gezien de in
laatste instantie besproken vormen, veel dichter Staat bij dien uit
het kleine oostelijke en blijkbaar terecht voor jonger gehouden
hunebed te Drouwen, dan bij dien uit het grootere, westelijke en
ouder geschalte steengraf aldaar.
Op die wijze worden de verschillen tusschen de beide laatste
nog geaccentueerd. Dit is te merkwaardiger, omdat het Havelter
steengraf, te oordeelen naar zijnen bouw, een der best ontwikkelde
Nederlandsche ganggraftypen voorstelt en in dat opzicht dus weer
grooter overeenkomst met het groote Drouwener hunebed en in het
algemeen met de vol-neolithische cultures bezit. Het is derhalve
van belang om te trachten die verschillen nog eens nauwkeurig
te analyseeren en daaraan onze bijzondere aandacht te schenken.
Vergeleken bij den inhoud van het groote hunebed D 19 te Drouwen,
treden te Havelte de geknikte terrine-, emmer- enschotel-, men
Zou kunnen zeggen de scherp geprofileerde en rechtlijnige vormen
en met rijke, aan vlechtwerkmotieven herinnerende, versiering meer
op den achtergrond. Daartegenover domineeren te Havelte de ginds
bij D 19 zeldzamer voorkomende, minder rijk, doch wel fraai ver-
4) S p l ie th , W .: 1. c.: p . 29 s u b 76.