ligging t/o van de vermelde structuren daarm, voldoende inlichten:
¿4n>j
C
V©O oC\i ccOo co
cCoi CCii CCii CCii
’0■0q ov i8 Ov CO co
cni CCii CCii CCii
C- f"- o VO »■“J Ov IC co
nCi CCii CCii CCii
cp- ctq* co .1.
CO Ci Ci 1
ci Ci Ci
g 00 , l
Ov gj Ci T—1
Ccii CCii CCii Ci Ci
VO co Ci 00
Ci r-H Ov
CCii CCii CCii Ci
,±14 CtS X’dc
cCuU o
Öfl oo
Xi
w
OV 00 in VO
vq CO OV
Ci Ci Ci
Ci Ci Ci Ci
00 o VO 00
00 in Ci p
Ci Ci CI Ci
Ci Ci Ci Ci
o 00
Ov vq •—1
Ci Ci Ci Ci
Ci Ci Ci Ci
pCi ccqo icqn
CO Ci Ci Ci
Ci Ci Ci Ci
in VO o Ov
»■q 00 CO Ci
CO Ci Ci Ci
Ci Ci Ci Ci
JO T3C
CU CU o
oöfl o
w
o«CU
Hieruit blijkt dus, dat zij inderdaad gelegen zijn ter hoogte van
en boven de aangegeven humaatinfiltratie’s, doch onder de bewuste
oerzandbank en dat de laatste op haar beurt, speciaal naar de randen,
JH|
1r|
1
1Ui,
betrekkelijk diep onder het gevonden oppervlak is gelegen. Met
andere woorden, ook hier blijkt, dat het basale heuvelgedeelte kunst-
matig is, dat de oerzandlaag het eerste en blijkbaar lang vrij gelegen
en begroeide oppervlak daarboven markeert en dat het laatste in
ieder geval naar den rand toe in lateren en wel betrekkelijk jongen
tijd verhoogd moet zijn. Immers nieuwe oerzandvorming heeft
boven in den heuvel niet of nauwelijks1) plaats gegrepen, en dan
alleen maar op enkele punten, direct onder de door ons aange-
troffen heidevegetatie.
De even genoemde, sterk in het oog springende oppervlaktestruc-
tuur vereenigt zieh nu, naar het Zuiden toe op normale wijze evenwij-
dig onder het heuveloppervlak verloopend, op een niveau ter hoogte
van het maaiveld met de humaatinfiltratie in de heuvelbasis. Naar
den noordkant is dat anders. Daar verloopt zij niet evenwijdig aan
het gevonden heuveloppervlak, doch op steeds grootere diepte tot
Zelfs meer dan 1 M. daaronder. Zij schuift hier zoo te zeggen onder
een later gevormd gedeelte, dat - blijkens den aard en de ligging van
de bodemstructuren daarin partieel geleidelijk door afschuiving
of aanwaaiing ontstaan, misschien ook, doch dan in zeer ouden tijd,
kunstmatig gemaakt is. Behalve recente, door gevlekte panterhuid-
kleurige vullingen gekenmerkte, met het tegenwoordige oppervlak
samenhangende gaten, ontmoeten wij daarin ook een ouderen kuil.
Deze gaat echter van eene nauw merkbare dieper gelegen opper-
vlaktelaag uit. Hij is blijkbaar eerst langzamerhand dicht gestoven
en vol gezakt en markeert op die manier, te zamen met de boven
genoemde oppervlaktelaag, eene längere onderbreking in het ontstaan
van dat later gevormde gedeelte. Daarnaast treft ons echter
in het meer mediane profiel, naar de even genoemde noordzijde, eene
duidelijke verdubbeling van de oude oerzandbank 2), waarop wij
straks nog zullen terugkomen.
Hoewel wij dus omtrent de kwestie van den primairen of secun-
dairen aard der dikke oerzandbank in de meer centrale heuvel-
deelen, d.w.z. of deze vanuit een oorspronkelijk dan wel later ont