streeren zoodoende de directe en latere nawerking der megalithische
graven, speciaal der steenkisten. Een en ander te meer, waar de
bewuste Baam-Utrechtsche heuvel geene steenkrans of iets der-
gelijks bezat en zoodoende eene verwording als hier bedoeld, kan
bevestigen.
Hoe geheel anders Staat het nu in deze opzichten met de ver-
houding tusschen de bedoelde bronstijdige grafheuvels en die andere
groep van laat-neolithische gedenkteekenen, de individueele tumuli1).
Slechts bij den sub 2° vermelden grafbouw met palissadenkrans
en overigens nog bij den dubbelheuvel te Harendermolen met
zijn bronstijdig 1) buitenstandspoor vonden wij kenmerken, welke
aan die laatst genoemde tumuli ontleend schijnen. Is het echter
niet zeer merkwaardig, dat juist die ook in Midden-Nederland voor-
komendepalissadeeringen, in houtdeonmiddellijkehomologa,jazelfs
derivaten of prototypen schijnen van echt-megalithische gedenkteekenen,
zooals de cromlechs en de z.g.n. steentempels, waarvan die bij
Stonehenge en Avebury de meest bekende zijn ? En is het aan den
anderen kant niet frappant, dat wij het bewuste standspoor ook ont-
moetten bij den boven gememoreerden Zeijer tumulus, waarin
bekers met zonair vischgraat- of spardecor als bijgaven, welke
typeerend zijn voor de Kimbrische graven onder bodemniveau?
Op die wijze bevestigen misschien ook zelfs deze kenmerken, althans
ten deele, nog veeleer den zijdelingschen samenhang van die vroeg-
bronstijdige plaggenheuvels met typische neo- en aeneolithische
megalithicons, terwijl zij anderdeels met laat-neolithische, wel is
waar individueele, bekercultureele, maar dan toch in ieder geval
Noord-Europeesche grafheuvels verwant schijnen.
x) Vergl. v an G if f e n , A. E.: Een dubbele grafheuvel bij Harendermolen enz,
(Versl. Gron. Mus. v. Oudh. te Groningen over 1922; Praehist. 2. XV, Bnd.
1924, p. 52 e.V.). (Vergl. ook N. Dr. Volksalm. 1925, PI. 8, resp. 1924,
Afb. 5.)
Ik grijp gaarne deze gelegenheid aan een vroeger beganen font te
corrigeeren. Heb ik nl. destijds verondersteld, dat het buitenste standspoor
in genoemden heuvel, evenals de beide meer centrale palissadeeringen, met den
ondersten aeneolithischert heuvel samenhing, later is rnij dit onjuist gebleken.
Bij herziening van alle gegevens voor en speciaal nä de vervaardiging van een
houtmodel van dien heuvel, ben ik nl. overtuigd geworden, dat bedoeld standspoor
bij den bronstijdigen, uit plaggen opgebouwden, bovenheuvel behoort.
I IB