1?. PROVINCIE FRIESLAND.
F,I HUNEBED VAN RIJS, 1849.
(L. J. F. JANSSEN)
In Maart 1849 werd bij Rijs in Gaasterland een hunebed ontdekt
en tegelijk vermeid.
Janssen, destijds conservator aan het Rijks-Museum van Oud-
heden te Leiden, begaf zieh direct na de ontdekking naar Friesland,
om ter plaatse de noodige informatie’s in te winnen. Wei is waar
heeft hij van het gebeurde een door teekeningen toegelicht verslag
vervaardigd, maar een eigenlijk gezegd systematisch bodemonder-
zoek heeft hij niet verricht.
Aangezien dit laatste eerst geruimen tijd daarna, n.l. in 1922, is
ingesteld, komt het mij het beste voor, de oudere mededeelingen1),
tegelijk met de resultaten van de latere nagraving 2), te verwerken
en onder te brengen in eene bespreking van de nieuwere onder -
zoekingen.
0 58a—b.
3) 142.
B PROVINCIE UTRECHT.
U,I HET Z.G.N. HUNEBED te DE VUURSCHE, 1851.
(L. J. F. JANSSEN)
Mr. J. S cheltema x) vestigde v o o r h e t e e r s t de aan-
dacht op dit gedenkteeken en gaf daarvan twee afbeeldingen. Hij
houdt het voor een mogelijk hunebed of een offersteen. Hij meent
dat het vroeger, bij de vergrooting van het dorp in 1650, voor
den dag is gekomen. In 1833 liet hij er bij graven, doch enkel
met de bedoeling, „om de grootte van den draagsteen op den
zuidwestelijken hoek” te leeren kennen. Na zijn bezoek heeft hij
gehoord, hoe een steen bij den molen op zij is gewerkt, aangezien
deze den toegang daartoe versperde.
Professor Visscher 2) noemt het gedenkteeken in 1828 een
heidensch autaar,
Janssen nam het in 1851 nauwkeurig op. Met verlof van den
eigenaar, den Heer Jhr. Bosch van D rakenstein, groef hij er toen
naast en onder. Hij zegt daarover o.a. 8) :
De opgraving geschiedde aan de oost- en westzijde, op 30 duim afstand
van de draagsteenen; däär werden putten gegraven van 1 el in 't Vierkant
tot op den nooit geroerden bodem, doch er werd niets opmerkelijks uit den
voortijd gevonden. Nu werd er eene sleuf gegraven in oostwestelijke rigting,
tusschen de draagsteenen, onder den deksteen, ter breedte van 40 duim en
ter diepte van 1 el. Maar ook hier werd niets opmerkelijks ontdekt dan, ter
diepte van ruim % el, glas- en andere fragmenten met humusaarde vermengd,
die echter kennelijk modern, en van gebroken gereedschappen uit de nabij
gelegen hoeve afkomstig sehenen te zijn. Lager dan deze trof ik enkel harden
zandbodem met oer vermengd. Äan de westzijde echter vond ik sporen van
asch, benevens eenige keisteenen en een brok graniet; hierbij drong zieh het
vermoeden op, dat die steenen van de verwoeste bevloering van het hunebed
Zouden zijn.
') 40.
2) 45.
s) 64: p. 74.