
 
        
         
		z e k e r t  C ar ta ilh a c   o .a „   a lv o r e n s   m e t   d ie   d e r   „ c r y p te s   s ép u lc ra le s   
 „m é g a lith iq u e s ”   t e   b e g in n e n 1) : 
 „Nous trouverons ainsi toutes les transitions du mégalithe sous  
 „tumulus  proprement  dit  aux  grottes artificielles de certains pays”,  
 Ook M ül ler 2) heeft dit denkbeeld nader uitgewerkt ter motiveering  
 van de these, dat de hunebedden oorspronkelijk niet anders dan vrij  
 liggende  rotsgraven,  zoo  te  zeggen  uit  losse  erratische  of  splijt-  
 blokken opgebouwde holen zijn.  Hij wijst daartoe o.a. op de betrek-  
 king,  die  er  inderdaad  tusschen  het  voorkomen  van  megalithicon  
 en rotsgraf schijnt te bestaan. Is de terreinsgesteldhfeid voor het eerste  
 geschikt,  voor  het  laatste  niet,  dan  ontbreekt  het  rotsgraf  (Noord-  
 Europa), Is daarentegen de bodem voor het laatste, door de aanwezig-  
 heid  van  talrijke  holen  of  het  bezit  van  gemakkelijk  te  bewerken  
 sedimentairgesteente,  geëigend,  dan  ontbreken  de  megalithicons  
 (België).  In  nog  andere gebieden, waar beide  voorwaarden  afwisse-  
 len (Portugal) of naast elkaar voorkomen (Frankrijk, Middellandsche  
 Zeegebied)  is  een  over  en  weer  waarneembaar3). 
 Het  hoofdkenmerk  der  megalithische  monumenten  is  derhalve,  
 dat  het  over  het  geheel  prae-  en  protohistorische  gedenkteekenen  
 gemaakt van één of meer groote, ruwe, weinig of niet behouwen  
 steenblokken  of  splijtstukken  daarvan.  Slechts  in  dit  opzicht  ver-  
 schillen  zij  van  de Middellandsche „tholoi” of koepelgraven, Waar-  
 mede  zij  overigens  door  tusschenvormen,  de over  ft geheel  latere  
 „faux  dolmens  maçonnés  de  pierres  sèches” 4),  verbonden  zijn. 
 Het  karakteristieke  van  hunne  geographische  ligging is  voorts  
 in het algemeen, dat zij  eene peripherische, eene randcultuur  voor-  
 stellen. Dit blijkt nog meer door in bijzonderheden de verspreiding  
 na  te  gaan5).  Deze  beslaat  nl.  in  Europa:   Zuid-Zweden,  Noorwegen  
 (slechts 1  exemplaar t.w. bij Frederiksland de uiterste Zd.O.-  
 kust), Denemarken (met uitzonderingvan Midden- en West-Jutland), 
 *)  150:  p.  183,  vergl.  ook  p.  207  e.V. 
 2)  247:  p.  74-76;  150:  p.  199 -200. 
 3)  147  en  437. 
 4)  152:  p.  411. 
 6)  Vergl.  de  algemeene, naar  de  landen  geordende  literatuurlijst  135  e .V . ,   
 speciaal  177,  147,  157. 
 l i l a   Enkelvoudige 
 megailthen. 
 Noord-Duitschland  (behoudens de Noordfriesche eilanden Sylt, Amrum  
 en FÖhr; met uitzondering echter van Midden- en West-Sleeswijk)  
 tot aan de Weichsel naar het Oosten, tot de Duitsche middelgebergten  
 en  de  Ruhr  naar  het  Zuiden1), Groot-Brittannié en  Ierland, Belgie  
 (zeldzaam,  nl.  slechts  een  paar  bij  Namen  en  Luik),  Frankrijk,  
 Portugal,  Spanje,  de  Balearen,  Sardmie,  Corsica,  Pianosa,  Etrurie,  
 Zuid-Italie (Calabrie),  Sicilie, Malta, Gozo, Pantelleria, Lampedusa  
 en  Linessa  (Sicilie),  Bulgarije,  Thracié, De Krim  en de Kaukasus;  
 in  Af r i k a :   Tripolis  tot Marokko  eener-,  de  Soedan  anderzijds  
 en  voorts  M a d a g a s k a r A z i é :   Palestina,  Syrié,  Vóór-  en  
 Achter-Indie,  Korea  en  eindelijk  Japan. 
 Voor  het  overige  zijn  meer  eng  begrensde  kerngebieden  zeer  
 bepaaldelijk  in  de  grootere  rayons  te  isoleeren.  Dit  is  o.a.  heel  
 fraai  het  geval  in  Frankrijk:2),  doch  dan  voorts  ook  in  Groot-Brit-  
 tamiie  en  Ierland  en  het  Iberische  schiereiland. 
 Ilb.  DE  MEGALITHEN  NAAR  DEN  VORM. 
 Wij kunnen naar den vorm twee groote rubrieken onderscheiden 3) : 
 l i l a   E N K E L V O U D IG E -   E N   I l l b   S A M E N G E S T E L D E   M E G A L I T H E N . 
 Tot  de  e n k e l v o u d i g e ,   de  m o n o l i t h e n ,   kan  men  
 rekenen: 
 1  de  m(a)enhirs  [m(a)q||*teen,  hir=lang]; 
 :®  de  schaal-  of figuursteenen; 
 3  de  bauta-  en  rwiensteenen. 
 Daarvan  behooren  die  der  beide  eerste  groepen  tot  den  steen-  
 of  vroegen  metaaltijd;  de  laatste  tot  den  lateren  ijzertijd. 
 Adi .   De  typische menhirs ook standing-stones, peulvans, op Corsica  
 stantari, monaca of colonna genoemd, zijn kegelvormige gedenkteekenen, 
  wjer ouderdom teruggaat tot in het neolithicum.  In groot  
 aantal komen zij  voor in het Fransche megalithgebied, vooral  in  de 
 1)  Slechts  op  een  paar  plaatsen  in  Duitschlarid  komen, zooals wij zagen,  
 nog  rnegalilhgravcn  ver  buiten  de  grenzen  van  het  landijsgebied  voor. 
 2)  162:  p.  11  en  13,  Taf.  3  en  4. 
 3)  255: p.lijp3  e .V . ;   306:  pl  105  e .V . ;   247: p. 60, voetnoot;  157: p. 29  e .V . ;   
 152:  I,  p.  375  e.V.;  167:  sub Megalithgräber.