hunebed gevonden, terwijl het door Holwerda in het langgraf D
42 te Emmen gevonden exemplaar *) hoogstens een vroeger of later
strijdhamertype, doch in oud-Jutlandschen stijl kan voorstellen.
Ook in dit opzicht contrasteeren de individueele tumuli met hout-
bouwsporen en de hunebedden ten eenenmale.
Talrijk zijn daarentegen niet geslepen mikrolithische meer of minder
duidelijke artefacten. Daaronder domineeren de ook elders 2),
zoowel in Noord- als West en Zd.W.-Europa, voor de megalith- of
meer zuivere neolithische cultuur typische trapezoidale pijlpunten
en de meer kenmerkende mikrolithische krabbertjes, schaafjes,
een enkele maal ook holle schaafjes, mesjes, in den vorm van kleine
klingetjes, of eenvoudige vuursteensplinters en dergl. Meer zeld-
zaam zijn daarentegen weer grootere, in het algemeen voor ouder
(Campignien) gehouden ongeslepen vuursteenen artefacten. Daartoe
behoort in de eerste plaats een enkele kernbijl uit D 19 te Drouwen.
Deze is in vorm volkomen gelijk aan de z.g.n. Limburgsche, speciaal
Rijckholtsche bikkels, de „pic de mineur” van elders, zoo bekend
rnt de Kjokkenmoddinger-Campigniencultuur, zooals deDeensche
Kjökkenmöddinger resp. de met Rijckholt overeenkomstige vuur-
steenindustrie en mijnbouw van Mur de Barrez, Champignolles,
Aveyron etc. in Frankrijk, van Spiennes in Henegouwen, van
„Grimes graves” bij Brandon en Cisbury bij Brighton (Cisbury
type) in Engeland, van Kvarnby in Zweden enz. enz. Ook in de
oud-neolithische nederzetting van Butmir in Servie zijn zulke bijl-
vormen zeer veelvuldig. Dergelijke grootere, ongeslepen vuursteenen
artefacten zijn, te zamen met eenige fraaie grootere nuclei en recht-
of dwarsstandige, of wel voorgewerkte bijlen, alleen gevonden door
Holwerda in de Drouwener hunebedden 3). Zij geven een merk-
waardigen kijk op het lang doorloopen van oudere of althans typo-
logisch vroegere en in de vöorbewerking altijd nog weer eenigszins
te voorschijn körnende meer oorspronkelijke vormen.
•Geen van de bijlen en beitels, gevonden in Nederlandsche hunebedden,
is overigens, voorzoover mij bekend, van Limburgschen
x) 131: Abb. 5, links onder, vergl. 144: p. 48—49, Abb. 75.
2) 150: p. 251, fig. 115; 152: p. 503, fig. 178.
3) 130: p. 444, Abb. 9, No. 16.
vuursteen, terwijl uit het voorkomen van kleine geslepen vlakken
aan vele mikrolithische artefacten kan blijken, dat deze van stukken
of splinters van groote bijlen gemaakt zijn en men dus destijds
Zuinig op zijn materiaal geweest is.
Ten slotte zij nog een enkele, overigens zeer cosmopolitische
steenknots van kwartsiet gememoreerd. Deze is afkomstig uit het
groote hunebed D 53 te Havelte1).
Vuursteenen dolken, sikkels en dergl., zoo kenmerkend voor de
in het algemeen voor läät-neo- en aeneolithisch gehouden steen-
kistencultuur, zijn in de Nederlandsche hunebedden, voorzoover
ik weet, niet aangetroffen. Wel zijn ze — de dolken met speciaal visch-
staartvormig handvat, die voor het Deensche zoo kenmerkend zijn,
uitgezonderd — in ons land meermalen gevonden.
Merkwaardig is echter, dat ook de door Jacob—Friesen systematisch
opgegraven megalithische vuursteenbijlen bij Hammah zieh
geheel als de Nederlandsche gedragen. Ook daar — in tegenstelling met
de verwachting,gebaseerd op de Scandinavische klassificatie—smal-
toppige, zij het dan over het geheel kleinere, bijltypen in megalith-
graven met meer dan een deksteen, d.w.z. in gang- of portaalgraven.
Wat aangaat de verspreiding, zoo wil ik met de opmerking volstaan,
dat de gevonden vuursteenen bijlen in het algemeen gebonden zijn
aan het Noord-Europeesche cultuurgebied in den ÄBERG’schen
zin, d.w.z. een gebied, waarvan de grens in Nederland vrijwel samen-
valt met dien van het megalithische rayon. Komen reeds in Over-
ijsel West-Europeesche smaltoppige bijlen voor, meer op den voor-
grond treden zij pas goed in en Zdl. van het groote rivierengebied 2).
Aldus wijzen ook de bijlen, evenals de echte megalithceramiek, in O.
en Nd.O. richting. Vasthoudend aan de Scandinavische en meer
algemeen geaccepteerde typologieen — dit zij uitdrukkelijk voorop-
gesteld — schijnt het overigens, dat een en ander te zamen eene verbasterde
oudere cultuur verraadt, waarvan het culminatiepunt, wat
aangaat de bijlvormen, in de Nederlandsche hunebedden reeds
overschreden was, en dat de grafritus in dit opzicht over het geheel
') Vergl. PI. 154: 69.
2) Men vergelijke bijv. in dat opzicht eens de bijlvondsten in het Prov.
Museum te Assen met die der Musea te 's-Hertogenbosch en Maastricht.