welke door secundaire, meer of minder regelmatige, vloeren van
veldsteenen bedekt en tevens geschieden zijn. De primaire cul-
tuurlaag is bij veire het rijkst, de secundaire, doch vooral de latere
zijn daarentegen armer en over ’t geheel zeer arm aan bijgaven.
Deze ontbreken in de bovenste lagen veelal zelfs geheel.
Zijn menschenbeenderen slechts hoogst zelden en dan nog in
bijna onherkenbaar fragmentarischen toestand bewaard gebleven,
synchrone dierenbeenderen of verkoolde graan- of andere landbouw-
zaden werden in het geheel niet aangetroffen. Met een klein voor-
behoud zijn de gevonden beenderen gecalcineerd, doch vermoedelijk
ten gevolge van secundaire inwerking van (offer)vuren, welker
Sporen regelmatig in de kelders worden aangetroffen. Dat overigens
niet gebrande beenderen in de Nederlandsche hunebedden, evenals
in de grafheuvelen op de diluviale zand- en leemgronden, in veel
mindere mate voorkomen dan gecalcineerde, behoeft natuurlijk
niet aan tijdsverschillen te worden toegeschreven. M.i, is de oorzaak
van het bijna algeheele ontbreken der eerste uitsluitend gelegen in
het feit, dat de bewuste vindplaatsen geheel uitgeloogd en met name
ontkalkt zijn. Dit is bijv. met de jongere Deensch-Kimbrische en
de Zweedsche morainengronden der laatste (Würm)landijsbedekking
niet het geval en vandaar dat ginds de conservatie der skeletdeelen
zooveel beter is.
Talloos zijn echter de cultureele bijgaven. Daaronder overheerscht
het aardewerk algeheel. Wel is waar komen steenen en wel speciaal
vuursteenen artefacten voor, doch strijdhamers van kristallijn ge-
steente zijn slechts hoogst zelden en dan nog alleen in meer een-
voudige rhomboedrische vormen bekend geworden. Meestal zijn
de vuursteenen wapenen of werktuigen tamelijk atypisch, in den
regel min of meer smaltoppig, gewoonlijk van Nd.-Europeesch,
zelden van West-Europeesch karakter. Een enkele maal werd een
nucleus en een voor het Campignien kenmerkende kernbijl of
bikkel aangetroffen. Werkelijk fraaie, karakteristieke, breedtoppige
bijlen zijn mij uit de Nederlandsche hunebedden evenmin bekend
geworden als vuursteenen dolken. Zijn trapezoidale pijlpunten en
ook verschillende mikrolithische artefacten, spaantjes, schrabbertjes
en dergl. tamelijk gemeen, gebaarde pijlpunten en smalle beitels
ontmoetten wij slechts eenmaal, nl. in het Eexter trapgraf. Kralen
van barnsteen en git vormen regelmatig, zij het ook niet veelvuldig,
voorkomende sieradien. Behoudens eene kleine restrictie (bij D
19) zijn metalen voorwerpen niet aangetroffen.
De Nederlandsche hunebedden weerspiegelen derhalve eene vrij-
wel zuivere steencultuur, al treedt git in Engeland blijkbaar eerst
in den bronstijd als sieraad op.
Behalve naar den vorm, contrasteeren de Nederlandsche hunebedden
ook naar de gevonden cultuurobjecten in het algemeen zeer
scherp met die van W.- en Zd.W.-Europa, sluiten zieh daarentegen
onmiddellijk aan bij de Nd.W.- en Nd.-Europeesche, in het bijzonder
de Nd.W.-Duitsche. Dit neemt echter niet weg, dat het vondsten-
materiaal toch geenszins homogeen is.
Naast en tusschen het kenmerkend algemeen Nd.-Europeesch
megalithische, dikwijls met eene witte specie, i.e. kaolin, ingelegde
wikkeldraad-, steekgroef- en puntsteek-, het z.g.n. e c h t e h u n e -
b e d d e n v a a t w e r k Ä dat vooral naar het Oosten, zelfs tot
Lublin in Polen, totim Oost-Galicie en de Dnjepr, speciaal Desna
in het Noord-Pontische steppengebied en voorts naar het Zuiden,
den Rijn op, tot in de Pfalz, nog tot ver buiten de grenzen van het
genoemde steengravengebied verspreid is, daarentegen naar het
Westen en Zuiden, met zijne daarvoor kenmerkende klok- en zone-
beker- resp. geheel andere megalithische aardewerkvormen, ont-
breek®- komt nog voor een tweede groepvanz.g.n. a n d e r a a r d
ewe r k , dat niet zoozeer eigen is aan de megalithische massa-
als wel aan de individueele tumuligraven. In tegenstelling met het
eerste kunnen wij dit laatste echter ten deele verder westelijk,
via het Midden-Nederlandsche, naar Oost-Engeland vervolgen;
ten deele heeft het evenwel eene zeer algemeene, en daarbij ook
meer zuidelijke verspreiding.
Onder het echte hunebeddenaardewerk met zijne typische, niet
talrijke, tamelijk goed omlijnde, naar model en versiering blijkbaar
door mandenmakerswerk in vlecht- en wikkelbandtechniek bemvloede,
of gedeeltelijk zelfs daarop geinspireerde vormen, komt, behalve
een groote groep van rijk versierde, veelal scherp geprofileerde, ook
nog voor een andere van weekere vormen. Bij die eerste reeks sprin