Van de laatstgenoemde stukken vertegenwoordigen lc—ld en
2b—2c blijkbaar bastaard- of overgangsvormen. Merkwaardig zijn
in dit opzicht 2b en 2c, twee in verschillend opzicht van de gewone
typen afwijkende, onderling wel is waar verschillende, doch door
hunne dubbelparige oogjes resp. oortjes, zoomede door hunne
laddervormige sierpatronen, nauw samenhangende emmervormen.
Daarvan toch verraden de eerste door zijn vorm, beide door genoemde
siermotieven en de laatste in het bijzonder door zijne horizontale
randversiering ten duidelijkste hunne onmiddellijke verwantschap
met hooge kom- en napvormen 4), Een direct met beide vergelijkbaren
vorm ontmoeten wij ook in Nd. Duitschland, doch vooralineendoor
Virchow bestudeerd neolithisch grafveld nl. bij Tangermünde2).
Daarin komt hij voor te zamen met andere vondsten, welke deels op
het uitgaande neolithicum (Molkenberger en kogelflesschencera-
miek) deels op den eersten metaaltijd wijzen en waarop wij nog
Zullen terugkomen.
Anders Staat het met la , lb en 2a. Daarvan vormen nl. l.a en lb
een nieuw, wel is waar door overgangen3) met terrinevormen
verbonden, type, doch overigens stellen ze, en wel speciaal la,
zooals straks bij de plaatbeschrijving4) nog nader zal blijken,
blijkbaar kenmerkende Nd.W. Duitsche megalith-ceramische vormen
voor. Wat aangaat 2a, dit stuk gelijkt in vorm volkomen op
de zoo algemeen verspreide, doch in den regel min of meer versierde
dunwandige trechterbekers, in het bijzonder echter op het dikwandige,
onversierde in D 40 te Emmen gevonden exemplaar5). Alleen is het
Exloosche specimen nog grooter. Het herinnert zoodoende, afgezien
van de versiering, geheel aan den grooten trechterbeker, dien Sophus
M ü l l e r mede als gidsvorm voor den jongeren steentijd afbeeldt6).
Met dien laatstgenoemden vorm treedt het via de, eveneens versierde
0 Vergl. speciaal PI. 153: 17.
2) 355, 1884: p. 340 sub a) en fig. 5—6.
3) Vergl. PI. 154: 21.
4) Vergl. PI. 153: 52; 316: fig. 7 en 9; 309: Taf. IV, 2.
5) Vergl. Tekstfig. 8: 15.
6) 251: p. 18, afb. 64.
Resumé.
in D 40 gevonden fragmenten 1), zelfs in nog nauwere betrekking.
In dat verband zou eventueel ook wel passen het tamelijk groote
en goed gevormde kraagfleschje 2), dat in den Exlooer kelder op den
primairen vloer gevonden werd. Aan den anderen kant kunnen wij
echter den bewusten trechterbeker ook in verband brengen met
laat-neolithische vormen. Ik heb daarbij speciaal het oog op een
groote effen p o ts), welke eveneens uit het bovengenoemde laat-
neo- en aeneolithische grafveld bij Tangermünde voor den dag kwam.
In het algemeen maken de Exloosche vondsten, zonder dat wij daar-
op nu verder gedetailleerd behoeven in te gaan, behoudens eenige betere
stukken, zooals een enkele trechterbeker 4) en een paar schoteis 5),
een tamelijk groven, i.e. vergroofden, indruk. Zulks wordt vooral
geillustreerd door de hier gevonden kuip- of emmervormen6),
Zoomede door enkele kommen7).
En al mögen nu ook op eene enkele, meer afgeronde en met
standring voorziene kom8), naast verticaal gegroepeerde steekgroef-
lijnen, juist de in het algemeen voor ouder gehouden, horizontaal
gerangschikte, omloopende en nog wel, zij het dan ook onechte,
wikkelsnoer-lijnen den hoofdtoon aangeven, en al möge die door
Müller in het algemeen voor vroeger neolithisch gehouden versiering
ook nog op andere stukken voorkomen, zulks neemt niet
weg, dat wij hier in het algemeen blijkbaar met reminiscentie’s te
doen hebben. Zoodoende maken de Exloosche vondsten, alles te zamen
genomen, t.o. van die in D 19 te Drouwen, hoezeer daaraan ook
verwant, een meer verbasterden indruk. Dat zij echter in het
bijzonder met die uit D 40 te Emmen groote overeenkomst vertoonen
is buiten kijf. Aangezien wij die overeenkomst ook constateerden in
den bouw van het gedenkteeken, en het laatste, zoowel in dit opzicht
*) Vergl. Tekstfig. 8: 14 en 19.
2) Vergl. Tekstfig. 9: 5.
3) 355: p. 339 sub 3) en fig. 4.
4) Vergl. Tekstfig. 9: 5.
5) Vergl. PI. 153: 19 en Tekstfig. 9: 19.
6) Vergl. Tekstfig. 9: 2 en 24.
7) Vergl. Tekstfig. 9: 8 en 21.
8) Vergl. Tekstfig. 9: 23.