wijze is het mogelijk ook naar den vorm een West- en eene Noord-
Europeesche hoofdgroep te onderscheiden.
Wij hebben daartoe te letten zoowel op den vorm in zijn geheel
als op de verschillende onderdeelen — kelder, gang, heuvel en steen-
krans — afzonderlijk.
Onder verwijzing naar het reeds bij de algemeene omschrijving
der ganggraven gezegde en naar de daar aangehaalde literatuur,
zij het voor ons doel voldoende naar het uiterlijk de volgende punten
van verschil en overeenkomst tusschen de West- en Noord-Euro-
peesche groote kamers op den voorgrond te brengen. Hieibij is
de bijbehoorende heuvel, na het daaromtrent opgemerkte, niet
nader in de beschouwing opgenomen. Hij dient als dek- of mantel-
heuvel er bij te worden gedacht, hetzij met ronden, hetzij met ovalen
tot langwerpigen basis.
1° Bij de West-Europeesche groote kamers of ganggraven is het
grondplan in het algemeen aan de smalste zijde open en sarcophaag-,
knots- tot kolf-, of afgerond kruis-, of min of meer samengesteld-
trosvormig; bij de Noord-Europeesche daarentegen aan een der
lange zij den onderbroken, min of meer symmetrisch T-vormig
gesteeld omgekeerd-trog- of, wat minder voorkomt, dito tonvormig.
De kelderbouw der West-Europeesche vertoont in hoofdzaak
neiging tot radiaire, daarnaast slechts bijkomstig tot bilaterale Symmetrie.
Bij de Nd.-Europeesche doet zieh echter juist het omge-
keerde voor.
Evenwijdig aan de verspreiding der dolmens, komt nu merk-
waardigerwijze ook alleen in het Scandinavische, met name in
het Deensche subgebied, bij sommige grootere kamers het eerste
principe tot uiting. Een verdere parallel vormt in dit opzicht de
aanwezigheid van nissen en nevenkamers aldaar. Deze laatste,
Zoo uitermate veelvuldig in de West-Europeesche en wel speciaal
semi-megalithische ganggraven, ontbreken immers in het Noord-
Europeesche territoir. Alleen diezelfde ondergroep vormt ook in
dit opzicht wederom eene uitzondering.
2° Bij de West-Europeesche bevindt de ingang zieh in den regel
aan de kortste, bij de Noord-Europeesche in een der lange zijden.
De gang is bij de eerste eene meer of minder scherp afgezette,
eenigszins afgeknot-wigvormig toeloopende voortzetting van den
kelder. Bij de laatste is hij daarentegen loodrecht op den kelderas
geplaatst en scherp van den kelder gescheiden.
Alleen neemt ook in dit opzicht in het Noordelijke territoir het
Deensche eene eigen plaats in, doordat hier, ten opzichte van het
West-Europeesche toegangsprincipe, afwijkingen voorkomen. Boven-
dien, en dit geldt met name voor Zweden, zijn de gangen hier veel
langer. In het Deensche komen een enkele maal dubbele gangen
voor.
3° Bij de West-Europeesche bestaat het dak uit overdwars naast
elkaar gelegde steenblokken öf, en wel speciaal bij ganggraven
met een ruimeren kelder, in vele gevallen uit een schijngewelf.
Door die dakconstructie vertoonen de laatste dan als semimega-
ithische groote kamers een koepelvormigen kelderbouw. Deze,
gepaard aan het optreden van koud gemetselde, of ook in de vaste
rots uitgehouwen wanden, wijzen op directe vormverwantschap met
de Cretensisch-Mykeensche koepelgraven en Middellandsche rots-
graven. Die verwantschap wordt bevestigd eenerzijds door het voorkomen
van omgekeerd-pyramidaal of -kegelvormig gestapelde stutten
van losse steenen, welke, via den Cretensisch-Mykeenschen zuil-
vorm, het prototype van de oud-Dorische zuil weerspiegelen,
anderzijds door rotsgraven, welke omgekeerd megalithicons naboot-
sen, zooals deze in het bijzonder van Malta bekend geworden
zijn in het hypogeum te Hai Salflieni1).
Bij de Noord-Europeesche komt alleen — met uitzondering van
het beroemde, doch veel latere jongst-bronstijdige „Königsgrab”
van Seddin in het Brandenburgsche, met zijne Middellandsche
bronssitula en valschen gewelfbouw — de eerst vermelde vorm van
kelderafdekking voor, terwijl zuilen hier ontbreken, en bij grootere
kelders hoogstens schotten in den vorm van dwarsgeplaatste steenblokken
worden aangetroffen. Dit laatste wordt door Beltz met
name van de Meckelenburgsche hunebedden vermeld. Ook Wolff
Zegt het van de Wetterausche steengraven. In Meckelenburg zijn de
groote steengraven op die wijze verdeeld in afdeelingen, welke met
x) Wonderen der Oudheid (Wunders of the Past) Afb. 16, p. 318.
2) 260: p. 95.