keldertje ten duidelijkste, dat de eigenlijke steenkisten ook in Nederland
niet ontbreken, al mögen ze hier dan ook niet veelvuldig en
minder volkomen zijn dan elders.
In ander opzicht schijnt het bewuste gedenkteeken van belang,
doordat het met de reeds vroeger gememoreerde of in het voorbij-
gaan vermelde steengrafjes (Odoorn, Emmen, Zeyen) een schakel
schijnt te vormen in den keten, die nader bevestigt het organische
verband tusschen de neolithisch-megalithische massagraven eener-
en de bronstijdige, individueele veldsteenkisten resp. boomkist-
graven met steenpakking anderzijds en daarmede tevens tusschen
de betreffende bevolkingselementen. Immers, het is zeer wel moge-
lijk, dat reeds het Eexter steenkeldertje een persoonlijk graf voor-
stelt; van enkele der genoemde andere is dit met zekerheid het geval.
Toch is die overgang van massa- in individueel graf niet zoo
eenvoudig, als men op het eerste gezicht wel zou denken. Want
is het individueele graf in het Noord-Europeesche megalithgebied
in den ouderen bronstijd ook al alleenheerschend, en blijft dit in
gewijzigden vorm ook daarna het geval, het is een bekend feit, dat
naast de megalithische massagraven en hunne uit kleinere veld-
steenen opgebouwde, tot steenkisten verworden derivatenliook
optreden lage, vlak gewelfde, zonder uitzondering individueele
tumuligraven, welke, naar bouw zoowel als inhoud, geheel van de
vorige verschillen en die, hoe ook onderling uiteenloopend, ten-
minste voor een deel niet slechts geheel onafhankelijk van de eerste
schijnen, maar dit in werkelijkheid ook zijn.
Welnu, vormen die kleine steenkisten typologisch ook al een on-
gewrongen schakel tusschen het neolithische megalithische massa-
graf en het bronstijdige, om het zoo eens uit te drukken, klein-
steenige, zelfs tot steenpakking verbasterde, enkelingen-graf, daar-
naast treden in ons land, reeds voör die bronstijdige en tegelijk
met en na de megalithgraven, de evengenoemde individueele graf-
teekenen in den vorm van tumuli zonder steenzetting of dito
pakking en gekenmerkt door bekerbijgaven, in veel grooter aantal
op, terwijl de bedoelde steenkisten hier blijkbaar zeer zeldzaam
zijn. Zij zijn ten minste maar een enkele maal beter bekend geworden.
Zulks was tot voor kort slechts alleen, en dan nog zeer onvolkomen,
het geval met het boven vermelde steenkeldertje bij Eext.
In meerdere mate is dit echter het geval met een aanverwant, reeds
in het voorbijgaan genoemd, tumulus-steengraf bij Zeyen. Dit laatste
bevatte evenwel, in tegenstelling met het Eexter grafteeken, doch geheel
in overeenstemming met vele hier voorkomende bronstijdtumuli,
meerdere en zelfs over en weer synchrone, individueele graven.
Doch daarover straks nog.
Met die neo- en aeneolithische individueele tumuli der bekercul-
tuur, meten zonder houtbouw, Staat het dus juistwataangaat hunne
veelvuldigheid geheel anders. Deze zijn nl. zelfs in vrij groot
aantal bekend geworden. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan
de reeds meer genoemde grafheuvels met Sporen van een houtbouw,
Zooais deze, vooral door de onderzoekingen van J. H. H olwerda, van
de Veluwe en o.a. ook van de Hamert bij Venloo in Limburg eene
algemeene bekendheid en als „koepelgraven” reeds eene grootever-
maardheid hebben verkregen. Deze is door A. E. R em o u ch am p s in de
laatste jaren zelfs nog vermeerderd. Dergelijke, of tenminste verwante
graven, d.w.z. zulke, die gekenmerkt zijn door het overeenkomstige
bezit van verteerde houtbouwsporen, vond ik ook zelf: in 1918 op
het landgoed Heerlijkheid Eeze bij Steenwijk in Overijsel; in 1921
bij Harendermolen in de Provincie Groningen en sedert in Drenthe
o.a. bij Emmen, bij Eext en nog onlangs in 1924 op het Noordsche
veld bij Zeyen. Intusschen meen ik, ter verduidelijking mijner
opvatting, hieraan al direct te moeten toevoegen, dat ik onder
die verwante graven versta zulke, welke, behalve door bekercul-
tureele bijgaven, gekarakteriseerd zijn door een kleinen bijenkorf-
vormigen binnenbouw, of eene grootere, cylindrische en meer
excentrische, periphere palissadeering (Vergl. Tekstfig. 18 en 21).
Deze individueele graven treden derhalve zoowel in als buiten
het megalithgebied in Nederland op, ja, op de Veluwe (Uddel)
schijnen beide culturen zelfs gemengd.
Voorts denk ik hier aan de uit het buitenland, speciaal het weste-
lijke Oostzeegebied, door de werken van S o ph u s M ü l l e r en Jo h
a n n a M e storf zoo bekend geworden „Einzel-” of „Mulden-
„gräber” '). Ook deze zijn blijkbaar in Nederland en zeker in Noorde