Janssen meent dan verder, dat het een stuk van een grooter
hunebed is geweest en voert daartoe nog aan het voorkomen van
7 groote granietblokken aan de overzijde van den weg. Deze zouden
ôf van een poort, ôf van een steenkrans afkomstig kunnen zijn.
De plaatselijke overlevering: „dat het eens onverwachts uit den
„grond was opgekomen”, verklaart Janssen door een’ aanvanke-
hjken dekheuvel te onderstellen. Met Scheltema acht hij het aan-
nemelijk, dat het met den in het midden van de 17de eetiw aldaar
aangelegden weg voor den dag gekomen of althans ontbloot zou
zijn. Toen, meent hij verder, zal het hinderlijke gedeelte van het
hunebed zijn weggenomen en de inhoud, bijv. „aarden potjes en
steenen gereedschappen te zoek zijn geraakt” .
Uit een en ander blijkt dus, dat Janssen eigenlijk niets heeft
gevonden, dat bepaald op een hunebed duidt; wèl noemt hij daar-
entegen bijzonderheden, die m.i. beslist op het tegendeel wijzen.
Ik noem alleen maar de hoogteligging van den moederbodem in
den z.g.n. kelder. Deze zou immers, zooals uit het voorafgaande
blijkt, reeds direct beneden de gevonden recente voorwerpen, d.wz,
meer dan 0.50 M. en minder dan 1 M. onder den deksteen zijn
aangetroffen, zoodat de kelderhoogte, de eventueele vloer afgerekend,
hoogstens 0.85 M. zou kunnen geweest zijn. Dit is echter onmogelijk
in geval we met een megalithicon of gedeelte daarvan te doen
hebben. In weerwil daarvan houdt Janssen het voor niet twijfel-
achtig, dat dit „hunebed” toch een sépulcrale bestemming gehad
heeft.
P leyte1) houdt het blijkbaar eveneens voor een hunebed. Hij
zegt er van: ,,Bij de Herberg ligt een steengevaarte, zooals er zoo-
„vele in onze provincie Drenthe worden gevondett, ni. een groote
„deksteen op vier staande steenen2). Dit gevaarte is in het begin
„onzer eeuw ontdekt. Men heeft het ten onrechte met J . Scheltema
„voor een heidensch altaar gehouden. Janssen heeft het, zooals
„blijkt uit zijn nagelaten papieren, onderzocht. . . . Hij vermoedt
„dat het vroeger ontgraven is.”
Janssen zou, volgens P leyte, wel al de gewone kenteekenen van een
0 IVd: p. 9.
2) IVd: Pl. IV, 1.
hunebed, maar, zooals wij trouwens reeds boven zagen, geen vaat-
werk, evenmin als de gewone voorkomende werktuigen gevonden
hebben1). Welke die gewone kenteekenen waren wordt intusschen
door P leyte niet vermeld. Wel echter beeldt P leyte 2) drie scherven
van typisch hunebedden-aardewerk af. Deze waren aanwezig op
het raadhuis te Hilversum. Zij zouden volgens P leyte uit de collectie
A. Perk aldaar afkomstig en, volgens het bijschrift, bij hetheuveltje
aan den molen gevonden zijn.
P leyte zegt voorts: „De Vuursche molen stond in de kom van
„het dorp, en eene schetsteekening eener opgraving van 1853 is
„in mijn bezit. Deze geeft eene steenbevloering met ovaal daarom
„liggende groote brokken steen, duidelijk het overblijfsel van een
„hunebed,” Het blijkt intusschen geenszins, of hier eene schetsteekening
van Janssen bedoeld wordt en evenmin of deze zijn
zou van het z.g.n. steengraf bij den Herberg, dan wel van het
gedeelte aan de overzijde van den weg, of wel van nog een derde
overblijfsel der oudheid. Zoo blijven wij omtrent de juiste ver-
houdingen in het onzekere, te meer waar Janssen zijn onderzoek
deed in 1851. Voorts memoreert P leyte nog S cheltema's bericht
omtrent vage geruchten uit dien tijd over meerdere steenen, die
tusschen De Vuursche en Hilversum op steunsels gelegen zouden
hebben, geruchten, welke zieh min of meer dekken met eene aan
Janssen 3) verstrekte mededeeling, dat er vroeger te Hilversum meerdere
steengevaarten van dezelfde soort aanwezig geweest zouden zijn.
Ten slotte maakt P leyte — en dit is misschien niet geheel zonder
belang -Snog uitdrukkelijk attent op de coi'ncidentie, dat de groote,
indertijd door Scheltema vermelde en met hefboomen en domme-
krachten verlegde, steen op den z.g.n. Steenkamp of Steenakker
bij den molen heeft gelegen en dat uit bedoelden kamp ook drie
scherven van typisch hunebeddenaardewerk te voorschijn gekomen
zouden zijn.
Geven die drie, resp. van een trechter(hals)beker en twee terrine-
vormige vaten afkomstige, scherven, zoomede een vermoedelijk
:) IVd: p. 9, al. 4.
IVd: Pl. IV, 2a-%;i
s) 64: p. 74-75.