vatten. Slechts bij gesloten megalithicons, zooals de grafkelder
D 41 bij Emmen, het vermeide steengraf D 31a bij Exloo, de z.g.n.
Germaansche grafkelder D 13 en het kleine steenkistje D 13a,
beide bij Eext, e.a., kunnen het blijkbaar inderdaad primaire dek-
heuvels geweest zijn.
Intusschen, ook hierbij dient eene restrictie gemaakt te worden en
de kwestie van den hunebedheuvel is m.i. belangrijk genoeg, er
nog eenige regels aan te wijden. Immers, de verklaring van den bouw
der megalithgraven uit ondergrondsche rotsgraven, in laatste in-
stantie.de opvattîng over den oorsprong en de herkomst der hunebed-
dencultuur, resp. de dragers ervan, hangt daarmede ten nauwste
samen. Welnu, de jongste onderzoekingen hebben van eenige graf-
heuvels op het reeds meer genoemde Noordsche Veld bij Zeijen
en eene kleine peiling van den resteerenden hunebedheuvel 'van
D 39 bij Emmen mij bijzonderheden doen kennen, welke, gesteund
door de boven vermelde, naar ik meen de kwestie van de hunebed-
heuvels in een nieuw licht doen zien. Bovendien vormen de
bedoelde verschijnselen in meer dan een opzicht een missing link
in de praehistorische grafritualistiek. Wij zullen daartoe iets verder
uithalen.
DE VERHOUDING VAN HET WEERDINGER STEENGRAF EN VAN DE
HUNBEDDEN IN HET ALGEMEEN TOT ANDERE (æ )NEOLITHISCHE
EN BRONSTIJDIGE GRAFTEEKENEN.
De verhou- Laat ons, aan de hand van de samenvatting van D échelette
‘hunebedden eener"> van Schuchhardt en ook Lukis anderzijds, het probleem
tot andere nog eerst iets nauwkeuriger stellen. Déchelette zegt naar aanleiding
(.ae)neolitischeYan den hunebedheuvel1):
resp. vroeg- _
bronstijdige „Le dolmen et l'allée couverte se présentent sous deux formes:
grafteekenen. „tantôt entièrement à découvert, tantôt enveloppés partiellement ou
„en totalité d’un tertre formé de pierres, de terre ou de couches
„alternées de ces deux matériaux. Le mégalithe enveloppé, véritable
„crypte funéraire est ordinairement désigné sous le nom de tumulus-
„dolmen. Des cercles de pierres sont parfois disposés à la base du
„tertre pour retenir la massa des terres.
x) 152: p. 388, al. 2 e.v.
„Plusieurs préhistoriens estiment que tous les dolmens aujourd’hui
„dénudés étaient originairement recouverts d’un tertre. Les travaux
„de culture, les agents atmosphériques ou diverses autres causes
„auraient peu à peu anéanti leur chape tumulaire. Cette assertion
„ainsi généralisée n'est nullement démontrée. Elle a contre elle la
„présence de dessin ornant extérieurement les tables de quelques dol-
„mens à l’air libre de la Scandinavie. Il parait même qii’à l’âge du
„bronze on a recouvert des dolmens primitivement dénudés.”
D échelette verwijst dan naar de werken van A. de Gau-
mont1), die de „dolmens” voor grafkelders houdt, welke eertijds
in het centrum van een heuvel lagen, en die dus een dekheuvel
aanneemt, eene opvatting, die door Cartailhac a), A. de M ortil-
let 3), L ukis 4) e.a. gedeeld wordt. Tevens echter vestigt hij de
aandacht op de meening van Montelius5), die aanneemt dat de
meeste dolmens van den aanvang af vrij gestaan hebben.
Montelius zoowel als M üller wijzen er beiden zelfs met nadruk
op, dat, in geval bij de dolmens eene bedekking aanwezig is, daarvan
in den regel kan worden aangetoond, dat zij in eene latere période
aangebracht i s 6).
Stellen wij daarnaast de conclusies, waartoe S chuchhardt komt,
dan kan dit voldoende zijn, om het vraagstuk in te leiden.
Als een van de aanhangers der andere opvatting legt deze
auteur vooral den nadruk op de ervaring van hen, die een bepaald
gebied in bedoeld opzicht uitstekend kennen.
Zoowel in zijn artikel over „Megalithgräber” in H oops’ Reallexikon
1915Bl6, als in zijn „Alteuropa”, haalt hij daartoe
de meeningen aan van onderzoekers als L issauer, Voss, Bertrand
en P etersen. Van den laatst genoemde m.i. echter ten onrechte.
Deze zegt nl. in zijne door Joh. Mestorff vertaalde verhandeling
:) G a dm o n t , A. d e : „Les dolmens sont des cavités sépulcrales autrefois
au centre des tumulus”.
2) 553: p. 157.
3) 509: p. 319.
4) 174: p. 6 - 7 , III; 175: p. 6 etc.
5) 177: p. 9.
6) 232: p. 47; 247: p. 59.