grooten eik1), juist op de in aanmerking körnende piek. Zoo leek
het dus niet onmogelijk, dat wij hier zelfs met een geheel gesloten
megalithicon te doen hadden. Voorts was dit laatste door het bezit
van slechts 2 deksteenen, een, met uitzondering van de echte dolmen,
tot den eenvoudigsten vorm teruggebracht megalithicon, dat in
een kleinen heuvel, eene locale aanzwelling van het omgevende
terrein, bijna geheel was weggedoken. Tenslotte zag het er bij
beide naar uit, althans uitwendig bekeken, alsof de inhoud nog
ongerepter was dan bij het laatste der andere onderzochte hune-
bedden, aangezien deze de kelders grootendeels opvulde. Hoewel
wij, wat dit betreft, door het ontbreken van iedere mededeeling
omtrent vondsten uit de bewuste hunebedden, in dit vermoeden
versterkt waren, stemden de in dat opzicht bij de voorafgaande
onderzoekingen opgedane ervaringen ons toch ook weer sceptisch.
Doch laten wij eerst zien, welke historische bijzonderheden ons
inmiddels bekend geworden zijn. Onder verwijzing naar heteerste
gedeelte van dit werk2), zullen wij hier daarover nog iets meeruit-
weiden. De oudste berichten ontleen ik wederom aan het bij
herhaling gememoreerde schultesrapport van 1818. Daarin worden
onder Borger, zooals we reeds opmerkten, 6 hunebedden vermeld.
Deze zouden destijds alle nog in gaven toestand verkeerd hebben,
Zonder de minste sporen van beschadiging3). Welke beteekenis
aan deze opmerking te hechten is* kan echter blijken uit het mede-
gedeelde omtrent het onderzoek van D 27 door T itia Brongersma.
Anderzijds doen echter de door Holwekda te Drouwen verkregen
resultaten zien, dat aan het geciteerde bericht in geen geval elke
waarde ontzegd mag worden.
Uit eene nadere vergelijking van die 6, den 27 Dec. 1818 door den.
betreffenden schultes. R. Mantingh aangegeven steengraven kan
slechts met waarschijnlijkheid afgeleid worden, dat onder het vijfde en
zesde der door hem vermelde hunebedden onze D 22 resp. 21 verstaan
mögen worden; volkomen zekerheid geeft echter het rapport alleen
J) Vergl. PI. 117 en PI. 143: vak x -1 0 .
2) Vergl. p. 175.
3) V100: p. 209.
daarover niet. Afgezien van het feit, dat de door Mantingh sub
een tot en met vier genoemde hunebedden niet en dus de twee
resteerende bij wijze van uitsluiting, wel voor identificatie in aanmerking
komen, zijn de laatste voorts nog alleen maar door de, boven-
dien povere, beschrijvingen min of meer vatbaar voor eene gelijk-
stelling met D 21 en D 22. De sobere door Mantingh gegeven
bijzonderheden zijn nl. nauwelijks van toepassing op den bouW
en de richting van de drie andere, D 2 3 §D 25, daar gelegen en
overigens voor eene vergelijking in aanmerking körnende hunebedden.
Want, al worden deze drie door hem niet als zoodanig vermeld,
toch verdienen zij, vanwege hunne ligging in de onmiddellijke
nabijheid der vorige, in dit verband zeker de opmerkzaamheid.
Mantingh zegt n u 1):
„Het vijfde hunebed te Drouwen is gelegen ten zuiden van
„Drouwen in het Bolmaties bosch genaamd, bijna buiten het ge-
,,zieht 1/i uur afstands; de richting kan men hiervan niet bepalen
„uithoofde deze uit een steen bestaat.”
„Het zesde hunnebed te Drouwen is gelegen ten zuiden van
„Drouwen p.m. 25 schreden van den esch, 1/i uur afstands van
„Drouwen, in de richting zuidwest en noordoost.”
Wel is waar wordt van het vijfde gezegd, dat daarvan toen slechts
een groote steen zichtbaar was, terwijl het dak van het hunebed
D 22 uit twee deksteenen bestaat. Blijkbaar is het echter vroeger, zooals
wij straks nog nader zullen zien, meer bedekt geweest. Wat aangaat
het zesde, de identificatie daarvan met D 21 wordt vooral door de
overeenkomst in richting aannemelijk. Deze is nl, Z.W.—N.O.,
terwijl de andere drie in het algemeen eene meer oB-W. strekking
hebben.
Afgezien van de plaatsbepaling, die zoowel op D 21 en 22 als op
BäR!iE~25 toepasselijk is, maken de gegeven bijzonderheden het zoo
dus toch voldoende waarschijnlijk, dat wij onder die beide sub 5
en 6 genoemde hunebedden achtereenvolgens D 22 en D 21 mögen
verstaan, zooals wij dat vroeger dan ook hebben aangenomen.
Over Westendorp's opgaven spraken wij reeds eerder; zij zijn