ook wel eens kraagbekers genoemd heb. Bij de andere sacht ge-
profileerde vormen 4) sluiten sich dan, via sulke met door vinger-
topindruksels geplooide stafbanden onder den rand 2), min of meer
aan de sacht gebakken voorraadsvaten, welke, slechts in enkele
scherven bewaard gebleven, overigens gekenmerkt sijn door hunnen
tusschen duim en vinger geknepen stafband en kartelrands).
Verspreiding. Overblijfselen deser laatste, wier algemeener voorkomen reeds
boven p. 160 sub Havelte besproken werd, sijn door mij o.a. aan-
getroffen: 1° in den heuvelgrond van een der reeds meer genoemde
individueele neolithische tumuligraven op de Eese bij Steenwijk;
2° in een dito heuvel met centraal graf onder bodemniveau bij
Zeijen, waarin als bijgaven een breedtoppige gneiss-bijl, een mikro-
lithisch vuursteenen artefactje en de molaren, de laatste overblijfselen
van een in sijn geheel meegegeven klein brachyceer rund4)
en 3° in den vorm van een min of meer restaurabel specimen,
als bijgave in een tumulus bij Eext, en wel in een, evenals
sub 2°, individueel graf onder bodemniveau, dat echter overigens
een veel gecompliceerderen bouw had. Het Eexter grafwasnl.op
doorsnede onderin bijna vierkant, hooger op ovaal. Bovendien
dieper dan het graf sub 2°, reikte het nl. tot circa 1 M. onder het
oude oppervlak. Het was oorspronkelijk blijkbaar omgeven en over-
dekt geweest door een blijkbaar rechthoekigen houtbouw met
bijenkorf- of kegelvormige dakconstructie, die sedert ingestort en
ingedrukt was. Op eenigen afstand was dese in de heuvelbasis nog
wederom omgeven door een grooter standspoor. De bewuste binnen-
grafbouw verraadt soodoende door sijne constructie eene merk-
waardige menging van rechthoekige Noord- en kringvormige Westen
Zuid-Europeesche bouwprincipes.
Die bekervormen, overeenkomend met het s.g.n. ß en y, resp.
B en C-type volgens T h u rn am en A bercromby, d.w.s. dat van den
„ovoid cup, with recurved rim” eener-, van den ,,low 'brimmed
1 Vergl. Pl. 154: 37, 76, 72; Tekstfig. 9: 25; 260: Taf. XVIII, 162-163.
2) Vergl. PI. 154: 72; 295: p. 23, Abb. 5b; 539a: p. 14, Fig. 5.
3) Vergl. PI. 154: 80; 130: Abb. 9, 31; 296: Abb. 11, b J | § i
4) Vergl. v an G if f e n , A. E.: Twee laat-neol. grafheuvels ens., p. 60 e.V.,
PI. 5, spec. No. 4, 7 en 8 (N. Drentsche Volksalman. 1925, p. 53 e.v.)
cup” andersijds1), behooren te samen tot de ,,beaker pottery of
the transition period”, voorafgaande aan den vollen bronstijd volgens
Fox 2), Zij vormen met type a, resp. A het s.g.n. „high-brimmed
type”, de drie groepen, waarin eerst genoemde auteurs dit vo6r-
historische bekercultuur-vaatwerk hebben opgelost.
Het sou ons te ver voeren daarop al te diep in te gaan. Voldoende
sij, dat type a van den s.g.n. „high-brimmed cup” in Nederland
ook meer oostelijk niet voorkomt. Het is een specifiek Engelsche
vaatwerkvorm, door A bercromby soowel als T h u rn am gehouden
voor het aldaar oudste bekertype. In hoofdsaak is het beperkt tot
Zuid- en Zd.W.-Engeland. A bercromby leidt het af van den snoer-
beker uit de Saksisch-Thüringsch-Boheemsche landen. Het sou
via den Midden-Rijn en de Rijnmonden naar Engeland sijn gekomen.
Ik geloof dit niet op geographische en stilistische gronden. Het Neder-
landsche Rijnmonden- en overgangsgebied kent immers wèl de
typische snoerbekers en bekertypen ß en y , niet echter a. Daarbij
komt nog en dit is m.i. belangrijker: 1° dat ook de Groot-Britsche,
met name de speciaal tot Zuid-Engeland beperkte verspreiding aller-
minst met vorengaande onderstelling in overeenstemming is en 2°
dat in type «, overeenkomstig den hoogeren ouderdom, wat aangaat
de versiering, somtijds verticale en horisontale arrangeering der
siermotieven nog om den voorrang strijden 2). Mij komt het niet
onmogelijk voor, dat wij in die eerste subgroep de oude trechter-
beker in eenigssins gewijsigde en door de West- en Zd.West-
Europeesche sone- resp. klokbekers beïnvloede vormen sien her-
en voortleven. Op deselfde wijse schijnt mij de „lowbrimmed cup”
een versmeltingsproduct van de Midden-Eüropeesche beker-
cultures en de late Noord-Europeesche (megalithische) steek-
groefceramiek (amphoren). Daarmede in overeenstemming lijkt
het, dat juist in het Nederlandsche randgebied, op den weg naar
Engeland, die vormen soo op den voorgrond treden en de eigen-
lijke klokbekers tot een eigenaardig soort van halspotbekers sijn
omgevormd, al sijn de siermotieven suiver sonair en geheel over-
1) 365: p. 375 e.v.; 364: p. 18 e.V.; 421: p. 391 e.v.
2) 380: p. 22 e.v.