2° dat de keramische overblijfselen, voorzoover uit den kelder
te voorschijn gekomen, uitsluitend gevonden zijn tusschen den
primairen keienvloer en de boven in tweede instantie genoemde
steenlaag1), niet echter op de laatste;
3° dat het sub 2° genoemde aardewerk, behoudens eene enkele
uitzondering, speciaal te voorschijn gekomen is van onder de boven
in derde instantie genoemde steenlaag2), en dat zij door de in de
vierde plaats genoemde zeer onvolledige steenlaag3) allerminst
gescheiden werden, zij het ook, dat verreweg de meeste daaronder,
en direct op de steengruislaag, op den primairen vloer gelegen waren;
4° dat alle vondsten, ook die in den heuvel, gebroken waren en,
behoudens de laatstgenoemde, slechts bij uitzondering meer bij
elkaar gevonden werden.
Globaal genomen kunnen, overeenkomstig de vroegere indeeling,
de volgende aardewerkgroepen onderscheiden worden:
a Echt hunebeddenaardewerk:
1 Trechterhalsbekers (Tekstfig. 9: 11, 12, 15 en 16;
PL 153: 77) 11 stuks
2 Kraaghalsfleschjes (Tekstfig. 9: 4—6) 3 ,,
3 Kruikvormen (Tekstfig. 9: 17, PI. 153: 87) 2 y*
4 Terrinevormen (Tekstfig. 9: 10, 13, 22 en 27) 11 yy
5 Kuip- of mandvormen (Tekstfig. 9: 2 en 24) 6 yy
6 Schoteis, kommen en nappen (15)
x versierd:
x1 met steekornamenten (Tekstfig. 9:8,19,21,
23; PI. 153: 19) 8 yy
ai2 met kerfornamenten geene
ß onversierd:
ß1 napvormen zonder voet, standring of hand-
vatten
ß1' met niet geknikten rand (Tekstfig. 9:3,7,
9 en 18) 7 stuks
*) PI. 135: B.
2) PI. 135: C.
3) PI. 135: D.
ß1" met gekhikten rand geene
ß2 napvormen op hoogen voet met handvatten geene
7 Tuitnapjes of lampjes (PI. 154: 3 en 3a) 1 stuk
8 Amphoren geene
9 Randschalen geene
10 Bijzondere vormen (Tekstfig. 9: 1, 14 en 26; PI.
153: 25) 4 stuks
b Ander aardewerk:
1 Zonder ooren (1)
a Potbekerachtige vormen (Tekstfig. 9: 25) 1 „
c Onbepaalde vormen 15 „
Samen 69 stuks.
Hoewel de Exlooer vondstengroep, behoudens enkele mikrolithica,
door het bijna geheele ontbreken van steenen wapenen of werktuigen
en door het gemís van sieradien, niet alleen van de Drouwener
doch ook van de andere verschilf, volgt uit bovenstaand tabellarisch
overzichtje dus al direct, dat de Exloosche cerámica zieh, evenals
die van D 40 en, voorzoover zieh beoordeelen laat, van D 43, doch
in tegenstelling met de Havelter (D 53), geheel aansluiten bij die
uit het groote hunebed D 19 te Drouwen en daarmede dus tevens
bij de Nd.W.-Duitsche megalithceramiek.
Toch ontmoeten wij onder de Exloosche vondsten enkele vormen,
die we tot nu toe nog in het geheel niet of alleen in minder typische
vormen hebben leeren kennen. Dit zijn — behalve de fragmenten
van een grooten, dikwandigen, aan min of meer overeenkomstige
Nd.W. Duitsche stukkenx) verwanten, potbekervorm 2) met verbasterd
S-vormig profiel en door schuine rechthoekige groefjes
(polijststaafje) zonair versierd halsgedeelte, van tamelijk zacht ge-
bakken geelbruin aardewerk van min of meer geslibd leem — : Io
vijf in den kelder gevonden versierde vormen en 2° de boven vermelde,
in den heuvel gevonden groote, onversierde, trechterbeker-
J) 296: Abb. 11, c; 323a: Abb. 13.
2) Vergl. Tekstfig. 9: 25, gev. op den primairen vloer in de vakken: O /P—
17/18, 18.67-18.80 +N.A.P.