82 (B: —X, 10) (Pl. 153: 8) Klein dito, doch grover potje met
iets geknikt ingebogen rand.
Gev. alsvoren tusschen I en B, vakken K /L—22.
83 (B: —X, 3) (Pl. 153: 1) Dito klein potje met onregelmatige
groepen geheel verbasterde, dubbelgetande, staande pseudo-
wikkelsnoergroeflijntjes.
Gev. alsvoren, tusschen B en A, vak K—21.
84 (B: —X, 1) (Pl, 153: 9) Dito kommetje met groepjes afwis-
selend staande en liggende ingestoken groeflijntjes.
Gev. alsvoren, in de proefgrep.
a2 m e t k e r f o r n amen t e n ,
(vergl. sub D 53 Havelte, Tekstfig. 7).
b Onver s ierd:
b1 n a p v o rme n z o n d e r voet , s t a n d r i n g en h a nd -
v a 11 e n .1)
Zonder omgeknikten rand.
85 (B: —X, 30, 28) (Pl. 153: 37) Afgeknot omgekeerd kegel-
vormige, fraai afgewerkte nap van plekkerig roodachtig en
vaalbruin, gesausd aardewerk.
Gev. in D 21 te Bronneger, tusschen B en C (een scherf
boven B) in vakken 1—23; J—22 en 1—25.
86 (B:B—X, 11) (Pl. 153: 38) Dito, doch grooter en minder
fraai en lederkleurig bruingeel. Gev. alsvoren, tusschen I en
B, vak K—21.
87 (B:B-X, 18, 13) (Pl, 153: 27) Dito, doch vlakker en boller.
Gev. alsvoren, tusschen I en B vakken K/L—21.
88 (B: —X, 23) )P1. 153: 35) Dito, kleiner en sterk beschadigd
napje. Gev. alsvoren, tusschen B en A, vakken K—21.
89 (B:B-X, 42, 31) (Pl. 153: 30) Dito, klein afgebrokkeld half-
bolvormig napje. Gev. alsvoren, tusschen I en C, vakken
K—22 en J—23.
90 (B:B-X, 3) (Pl. 153: 34) Dito, eenigszins bol napje. Gev.
alsvoren tusschen B en A, vakken K 21.
91 (B: —X, 5) (Pl. 153: 33) Dito, zeer klein potje. Gev. alsvoren,
tusschen B en A, vakken 1—23.
x) N.B. Voor de aequivalente groep b2 „v o e t s c h a 1 e n”, vergl. p. 90: (9)a.
Vorm en
versiering.
Verspreiding
en bestem-
ming.
9^ (B: XI, 7, 5, 13, 17) (Pl. 153:26) Groote nap van geelbruin
aardewerk. Gev. in D 22 te Bronneger, in de vondstenlaag.
93 (B:^Hci, 2) (PL 153: 29) Dito, doch kleiner napje. Gev.
alsvoren.
94 (B:J^e£I, 13, 5, 6, 15) (Pl. 153: 28) Klein dito onregelmatig
hoog napje. Gev. alsvoren.
95 (B: —XI, 5) (Pl. 153: 36) Dito, doch platter kommetje. Gev.
alsvoren.
96 (B: —Xlj 12, 3) (Pl. 153: 31) Klein verbasterd kommetje.
Gev. alsvoren.
Met binnenwaarts omgeknikten rand.
97 (B: X, 28, 14) (pp 153. 39) piap met binnenwaarts omgeknikten
rand. Gev. in D 21 te Bronneger, tusschen I en
B, vakken J en L—22.
98 (B: E-X, 6) (PL 153: 32) Dito kleiner napje. Gev. alsvoren,
tusschen B en A, vakken D/E—XIII/IX.
7 TUITN APJES, STEELLEPELS OF LAMPJES.
(Pl. 154: 3, 3a en 17; Tekstfig. 15)
Deze voorwerpen zijn, behalve door hunnen bijzonderen vorm —
een klein al of niet afgeknot, half-boivormig lichaam met slank
stomp-kegelvormig verlengstuk -Hgekenmerkt door de axiale, met
de vatruimte communiceerende doorboring van het steelgedeelte.
Versieringen komen er niet op voor.
De bewuste voorwerpen schijnen in de Nederlandsche hunebedden
geregeld, zij het 00k niet talrijk, op te treden. Uit de buitenlandsche
hunebedden zijn ze mij niet bekend geworden, hoewel ik hun voor-
komen daar zeer zeker vermoed. Zij beslaan blijkbaar het geheele
tijdvak, waarin in Nederland hunebedden worden opgericht. Immers,
wij ontmoeten ze daar, behalve in de grootste ganggraven en in de
Z.g.n. grafkelders, zelfs nog in de blijkbaar laatste uitloopers van de
megalithcultuur. Ik bedoel daarmede dat soort van tumuli, welke
door hun eigenaardigen bouw blijkbaar direct aan de hunebedden
verwant zijn, doch bovendien door het bezit van meerdere, volkomen
gelijktijdige, individueele, gestrekte skeletgraven, welke met mega