mineerend verticaal gegroepeerde versieringsmotieven, 2 paar
gesloten, langwerpige, afgeronde knobbeloortjes in den boven-
gordel onder den rand afgezet met twee op gelijken afstand
onderbroken steekgroeflijnen, onder door een omloopende dito
lijn. Vlakversiering bestaande uit dito korte lijntjes. Beneden-
gordel metoopsgewijze met lagere staande groeflijntjes en kruis-
steekpatronen daartusschen.
Gev. alsvoren, op I, grootendeels onder den omgevallen Z1,
vakken J—23/24.
74 (B: —X, 67, 66, 78 (Pl. 153: 7) Dito nap als 1, van dezelfde
bruinachtige kleur en baksel, doch minder strakke vorm en
zonder oortjes. Versiering alsvoren, alleen de vlakversiering
bovengordel in groepjes opgelost en die van den ondersten
nog bovendien in vakken met korte ingestoken liggende
lijstjes, Groeflijnen met overblijfselen van ingelegde witte
substantie.
Gev. alsvoren, op I, onder Z1.
75 (B:B-X, 7, 14—18) (Pl. 153: 12) Als 1, doch minder strak
exemplaar, van bruinachtiggrauw aardewerk. Versiering zonder
scherpe afscheiding in twee gordels, bestaande uit drie omloopende
wikkeldraadlijnen boven en groepjes staande steekgroeflijnen
daaronder. Tusschen de laatste op onderling
gelijke afstand 3 langgerekte, onversierde, gesloten knobbeloortjes.
Het ingedrukte snoer telkens tweemaal naast elkaar
gewikkeld.
Gev. alsvoren, tusschen I en D, vakken J /L—21/22.
Nappen met standring.
76 (B: —X, 31, 36, 30) (Pl. 153: 16) Groote beschadigde nap-
of kom met standring van plekkerig bruingeel aardewerk,
met twee paar kleine, versierde tunneloortjes op de grens
tusschen den boven- en onder gordel van ingestoken versierings-
patronen. Bovengordel met twee omloopende, dubbelgetande
pseudowikkelsnoerlijnen, insluitend twee dito, doch telkens
onderbroken, daartusschen. Ondergordel metoopsgewijze met
staande steekgroeflijnen, afwisselend insluitend kruissteek en
liggende pseudo-wikkelsnoerpatronen. Onder den bodem een
standring.
Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken I/J—23 en H—25.
77 (B:J^JX, 3, 22, 27, 35) (Pl. 153: 11) Alsvoren, doch sterk
verbasterde, dikwandige, lompe vorm met onversierde, langwerpige,
gesloten knobbeloortjes, en door gebruik geheel afge-
sleten standring. Aardewerk bruinachtig. Versiering niet
scherp geleed in twee gordels. Boven drie liggende, omloopende
pseudo-wikkelsnoergroeflijnen, boven de oortjes afwisselend
met ingestoken zigzaglijnen.
Gev. alsvoren, doch boven en onder B.
78 (B: —X, 44) (Pl. 153: 3) Groot fragment van dito napje met
standringetje en 1, oorspronkelijk blijkbaar 2 nopvormige
oortjes. Versiering zonair, bestaande uit 4, ter plaatse van de
nopjes onderbroken, omloopende steekgroeflijntjes waaronder
twee kransen van korte staande dito lijntjes.
Gev. alsvoren, op I, vak K—23.
Versierde kommen en nappen, zonder oortjes en zonder voet.
79 (B * -X , 37) (Pl. 153: 18) Dito grof, steenrood kommetje
als 69, doch zonder ooren en met geheel verbasterde, onscherp
in twee gordels gelede, ingestoken lijnen. Bovengordel
tegen den rand met drie onderbroken omloopende, verbasterde
wikkelsnoerlijnen, tegen de basis met een sparvormige dito
lijn afgezet. Buikvlak met groepjes van telkens drie staande
steekgroeflijntjes.
Gev. alsvoren, in den kelder, direct onder vloer B, in de
vakken 1-23/24; J-22/23 en K -2 2 .
80 (B: -X , 30, 12 13, 17, 21, 32, 39) (Pl. 153: 22) Tamelijk
groote, eenigszins bolle, onvolledige kom, met dito versiering
als Pl. 153: 6 en 15.
Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken 1—23/24 en
K /L -2 1 .
81 (B:B-X, 21, 9) (Pl. 153: 2) Klein dito kommetje met dergelijke
versiering en aanduiding van een standring.
Gev. alsvoren tusschen I en B, vakken K /L—21.