De
mturalien.
De
artefacten.
facten1). Zij kwamen voor, zooals reeds in het voorbijgaan bleek,
zoowel in den kelder en het voorportaal als in den heuvel. Gezien
den toestand van den kelderinhoud valt uit de ligging der daarin
gevonden voorwerpen niet veel af te leiden. Eenigszins anders
Staat het in dat opzicht met die in den heuvel.
Wat aangaat de n a t u r a l i e n , deze zijn slechts uiterst gering
in aantal. Zij bestaan uit eenige in den kelder gevonden recente
skeletdeelen van een vos en voorts uit een paar kleine gecalcineerde
menschelijke beenfragmentjes. De laatste werden gevonden in de
vulling van een recent gat, te zamen met eenige scherven van hune-
beddenaardewerk. Deze zijn dus blijkbaar bij de berooving van den
kelder, tegelijk met de andere daaruit gehaalde vondsten, wederom
weggeworpen en in den toen verwerten grond geraakt. Na het
sub D 53 bij Havelte over die beenfragmentjes gezegde, behoeven
we aan het bovenstaande niets toe te voegen.
Wat aangaat de a r t e f a c t e n , deze bestaan uit de overblijfselen
van aarden en steenen voorwerpen. Zij werden ten deele in, ten
deele buiten den kelder gevonden 2), de laatste zoowel in lossen
en aangevulden, als in ongerepten heuvelgrond, doch, bijna zonder
uitzondering, onder het mantelvormige steenplaveisel.
A Aardewerk. Dit is uitsluitend fragmentarisch. De scherven
bestaan voor verreweg het grootste gedeelte uit op zieh zelf
staande fragmenten. Op een enkel meer volledig stuk na3), bleken
zij immers slechts hoogstens tot eenigszins grootere brokstukken
vereenigbaar4). Wij ontmoeten er onder de representanten van
kleinere en grootere, versierde en geheel effen trechterhalsbekers;
van rijk geornamenteerde mand- of emmervormen; van dito eenigszins
bolle kommen; van een enkelen scherp geprofileerden ter-
rinevorm en eindelijk van eenige niet nader te bepalen kleinere
vaatwerktypen.
Wij zullen slechts de meest belangrijke ceramica nader releveeren
en wel groepsgewijze naar den vorm. Daarbij zullen we ter wille
]) Deze zijn gemerkt: 1918/IX. 1 *32.
2) Vergl. PI. 128:
s) Vergl. Tekstfig. 8: 23.
4) Vergl. Tekstfig. 8: 13; 15; 17; 19 en 24-26.