Evenals de hunebedden op den hondsrug en de steengraven op
den smallen kam van Sleen-Schoonoord en de meer vage waaier-
vormige verhoogingen van Rolde noordwaarts, eener-, die bij de
Eeze, resp. bij Rijs in Gaasterland en het „steengevaarte” te De
Vuursche op den hoogen Utrechtschen stuwwal anderzijds, zoo vor-
men ook de 4 boven genoemde megalithicons even zoovele knoop-
punten in een door plaatselijke ophooping van zwerfblokken ge-
teekende merkstreep van diluviaal-geologisch gebeuren.
Graniet en pegmatiet (D 5/6), ziedaar het bouwmateriaal van
het imposante steengraf, dat ons hier meer in het bijzonder interes-
seert. Wij herkennen daarin de voorheen in het ijstijdvak door
middel van landijs over Noord-Duitschland medegesleurde rots-
blokken uit het verre Oostzeegebied, met name uit het centrum
van oostelijk Zweden.
Zoo past dus het hunebed geheel in den stijl van het landschap.
De toestand De toestand, waarin dit steengraf werd aangetroffen]), was zoo-
vior het danig, dat er, alvorens met het eigenlijke onderzoek kon worden
anderzoek. begonnen> een zeer omvangrijke vöörarbeid noodig was. Alle
deksteenen lagen ni., met uitzondering van D10, in den kelder. Zij
moesten derhalve vôôr de uitgraving verwijderd worden 2). Later
werden zij niet in den gevonden, maar in den oorspronkelijken
Staat teruggebracht; doch daarover straks. Intusschen heb ik juist
daarom zoowel den gevonden als den gerestaureerden toestand2)
in horizontaalprojectie en overlangsche doorsnede achtereenvolgens
met rood en zwart vastgelegd. Voorts liet ik beide situatie’s in twee
naar foto’s gemaakte perspectivische teekeningen weergeven3).
Het groote hunebed te Havelte vertegenwoordigt naar zijn’
huidigen Staat een in verhouding zeer volkomen vorm van een vrij-
staand, d.w.z. niet met een heuvel overdekt steengraf, meer in het
bijzonder poortgraf, bestaande uit k e 1 d e r, p o o r t en s t e e n -
k r a n s . Het behoort dus, evenals die te Drouwen (D 19 en 20),
tot het grootkamerige type der z.g.n. ganggraven, welke een hoofd-
*) Vergl. Di. I: D 53,
2) Vergl. PI. 123.
3) Vergl. PI. 111, 112, 121 en 123.
bestanddeel van de zuiver megalithische cultuur vormen en wel van
het hoogst ontwikkelde Stadium daarvan. Volgens de door de Noord-
sche archaeologen ingevoerde indeeling, zou het behooren tot de
derde phase van den jongeren steentijd. Dit cultuurstadium, hetwelk
men naar den Zweedschen archaeoloog Montelius, Mo n t e -
1 i u s III pleegt te noemen, wordt door hem circa 2000 en meer
voor onze jaartelling gedateerd.
Gaan wij thans, onder verwijzing naar de daarover in Dl. I ver-
vatte gegevens, eerst over tot de achtereenvolgende beschrijvingen
der onderdeelen van het hunebed vöör het onderzoek*).
De k e l d e r vormt eene langgerekte, vrijwel Oost—West geo-
riënteerde rechthoekige ruimte, welke door groote, schuin naar
boven convergeerende zwerfsteenen omsloten is. De wanden daarvan
bestaan uit 24 draag- of steunsteenen: de smalle zijden uit 1 resp.
3 sluitsteenen (Sl.), de lange uit telkens 10 zijsteenen (Z).
In afwijking van alle andere in ons land voorkomende hunebedden
bestaat de westelijke körte zijde hier dus niet uit één sluitsteen
Sl1/ doch bovendien nog uit twee kleinere Zdl. en Ndl. daartegen
geplaatste, supplémentaire sluitsteenen, resp. SI1* en Sl’b 3). De
oostelijke zijde wordt overeenkomstig den algemeenen regel door
één sluitsteen Sl2 gevormd. De sluitsteenen zijn aan den binnenkant
vlak3).
De lange rechthoekszijden bestaan, als gezegd, ieder uit een rij
van 10 vrij groote, schuin naar binnen hellende en aan den binnenkant
vlakke of afgeplatte zijsteenen, welke in het algemeen paars-
gewijs tegenover elkaar zijn geplaatst. Elk paar vormt met den
bijbehoorenden deksteen als het wäre de opstaande zijden van een
naar boven convergeerend trapezoïdaal trilithon. De noordelijke
wand is samengesteld uit Z1 tot Z10, de zuidelijke uit Z1' tot Z10'.
De zijsteenen sluiten, vanwege hunne min of meer afgeplat-half-
kegelvormige gedaante, niet volkomen aaneen, doch laten, vooral
) Het onderstaande publiceerde ik grootendeels reeds vroeger in de N.
Drentsche Volksalmanak voor 1919 (138).
2) Vergl. PI. 121: 1, 2 en PI. 122.
®) Vergl. PI. 122.