en Willemsoord1). Ten allen tijde moet dit een uitgezochte streek
zijn geweest voor mensch en dier en het verbaast ons dan ook niet,
hier reeds sporen onzer oudste beschaving aan te treffen. De natuur-
lijke beschutting, de ongetwijfeld overvloedige jachtbuit en visch-
rijke wateren moeten reeds de vroegste bewoners hebben aan-
getrokken, om zieh hier te vestigen.
Op de Eeze zelve waren het tumuli en een vermeid hunebed,
die het voorwerp van onderzoek uitmaakten. Hoe belangwekkend
de eerste, waarvan wij er 8 systematisch ontgroeven, vanwege hunnen
bouw en inhoud ook mögen zijn, het is niet hier de plaats daarover
in bijzonderheden te treden. Het zijn — dit zij terloops opgemerkt
— grafheuvels ten deele met een merkwaardigen houtbouw2), een
enkele maal ook met eene rudimentaire steenzetting rondom een
blijkbaar in hurkende houding bijgezetten, doch totaal verteerden
doode met voor Noordelijk Nederland exceptioneel fraaie bijgaven.
Onder de laatste treden touw- en klok-, resp. zonebekers, of meer
algemeen bekers met S-vormig profiel, op den voorgrond. In
tegenstelling met het hunebeddenaardewerk, bestaan zij uit eene
fijn geslibde grondmassa. Zoodoende kenmerkt deze ceramiek den
rivierklei- en loessbewoner tegenover den megalithischen zand-
en leemgrond-, of algemeener gesproken morainen-bewoner. Voor
het overige bestaande uit prächtige strijdhamers van kristallijn
gesteente van verbasterd Jutlandsch type 3), uit vuursteenen mesjes,
groote laurierbladvormige, vuursteenen lanspunt, breedtoppige, ge-
deeltelijk geslepen, vuursteenen bijl en enkele andere steenen voor-
werpen, zijn de bewuste bijgaven bij uitstek karakteristiek voor
de laatste phasen van den steentijd of juister misschien: voor het
aeneolithicum. Zij wijzen op die andere neolithische beschaving
bij ons te lande, welke, naast en na dehunebeddencultuuropkomend,
zieh daarvan door grafbouw en inhoud gemakkelijk laat onder-
scheiden en in het algemeen iets later is te stellen. Het zijn de typische
grafheuvels met enkel-, twee-, of drievoudig standspoor van een
verganen houtbouw, soms alterneerend met een daarmede overeen-
>) Vergl. PI. 120.
2) Vergl. Tekstfig. 21.
3) 135: p. 70 e.v. en Abb. 112—123.