Professor R euvens vervaardigde afbeelding van de oorspronkelijke
teekening van 11 Aug. 1781 door C am pe r . P ley t e vermoedde
echter reeds flauw, dat het bewuste hunebed zou hebben gelegen
op de Eeze, dat hij voor synoniem houdt met „Diessen”( ?), de
volgens hem door J anssen opgediepte vindplaats.
Hoe dit ook zij E~ wij komen hierop straks nog terug — in de
oudere literatuur wordt, voorzoover mij bekend, eigenlijk maar
gesproken van twee hunebedden in Overijsel1): een op de heide
bij Steenwijk en een op de Eeze, terwijl daarnaast nog gerept wordt
van een hunebed op de heide bij Finkega in Friesland. Het eerste
wordt reeds vermeld door L u d ol phus S mid s 2), als zijnde er een
„van een verwonderenswaardige hoogte” . Veel later maakt J anssen
daarvan melding3), zeggende; „Nog in onzen leeftijd werden er,
„bij mijn weten, vier geheel gesloopt, gelegen te Eeze, te Exlo, te
„Ide, en op de heide van Steenwijk, nabij het Friesche Finkinga” .
Hieruit volgt dus, dat Janssen het hunebed bij Steenwijk voor
hetzelfde houdt als dat bij Finkega. Bezien wij nu echter de indirecte
reproductie van de schets van C am pe r door P l e ijt e , dan bemerken
wij daarop drie plaatsnamen, t.w. in het midden boven: Finkega-,
links onder: Eeze-, rechts onder: Fledder, en voorts met dezelfde
schriftteekens, links en rechts, achtereenvolgens: West en Oost.
Deze orienteering is zoodanig, dat zij volkomen dezelfde zou zijn,
wanneer men het straks te beschrijven, vermeide en inderdaad
op de Eeze gelegen, hunebed, op analoge wijze topografisch zou
bepalen.
Volgens P l e y t e 4) had C am pe r onder zijneteekeninggeschreven:
„Het hunnebed liggende op de heide van Steenwijk nietverrevan
J) Enkele scherven van typisch hunebeddenaardewerk (emmer- en terrine-
vorm), welke door P l e y t e (IV': p. 15, PI. VI, 2, 3) worden besproken en äf-
gebeeld, brengt hij zoowel in verband met Twente, als met een vernield
steengraf bij Getelo in Hannover. De opgaven Z ijn echter te onzeker, dan dat
men hierbij inderdaad aan een verdwenen megalithgraf in Twente kan denken.
2) 13: Sub Steenhoopen, 13.
3) 56: p. 9.
4) IV>: p. 147, ai. 2 - 3 .
„Friesland is vrij groot en uit zeer groote steenen bestaande, geheel
„van elkander en uiteen geschoven. De grootste in schijn was A.,
„welks omtrek bevonden is 25 v(oet) 2 d(uim). B, lag met een kant
„in den grond en kan wel grooter geweest zijn. De grootste lag in
„het midden, de westelijke scheen kleiner dan de oostelijke. De
„strekking was niet oost en west, maar eer Z. W. en N. O. De aarde
„scheen er om henen gedekt als een tumulus. Ook waren er nog
„twee zichtbare tumuli bij als C.
„Men rijdt van Wolvega naar de Blesse, van daar over Peperga,
„Steggerd?1) naar de Heide in groot 1% uur; zie de groote kaart
„van S chotanus S t e l l (in g a ) west Eynde” .
Wanneer men nu voorts bedenkt, dat er ook bij het vermeide
hunebed op de Eeze, gelegen bij het huisje van „Huneman” , on-
middellijk naast grenspaal No. 6 tusschen Overijsel en Drenthe,
twee tumuli zijn gelegen en wel een direct Ndl. en een grootere 2)
een weinig Nd.—W. van het voormalige steengraf3); dat dit laatste
werd gevonden in een gestoorden dek- of mantelheuvel; dat van
een ander hunebed op de heide bij Steenwijk niets naders bekend
is, noch ervaren kon worden; dat de boven door C am pe r aangegeven
route de voor de hand liggende weg naar het Eezer hunebed is |
dan meen ik, dat reeds de vergelijking van de topographische ge-
gevens voldoende is, om het kwestieuze hunebed van Finkega en
het vermeide hunebed op de Eeze, welks standplaats, zooals straks
zal blijken, met zekerheid is teruggevonden, te identificeeren. De
zaak is dan ook eenvoudig deze, dat C am per het laatste indertijd
van uit het (West)-Noordwesten heeft benaderd en zoodoende
vandaar (Finkega) uit, zijne hoofdorienteering heeft genomen.
Een en ander te zamen genomen is het reeds op die wijze waar-
schijnlijk, dat het hunebed op de heide bij Finkega en dat op de
Eeze een en hetzelfde hunebed is, en verder gaande ook, dat wij in
plaats van met drie verschillende, zeker met hoogstens twee, doch
vrij zeker met slechts een te doen hebben. Xk voor mij neem dit
!) Lees Steggerda, v. G.
2)' C, t e e k e n in g C am p er , v . G.
3) Vergl. PI. 149, 8.