(oogen) (86a) en körte zigzagvormige kruissteekmotieven (86b).
Buikgordel met dito verticaal gegroepeerde Ornamenten be-
halve cirkelgroeven. Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken
J/K—22/23.
~ X , 9) (PI. 153 : 84) Dito, meer verbasterde, grauw-
blauwe, kleinere en iets uitgebogen vorm met 4 tunneloortjes,
waarop steekgroefmotieven. Halsgordel boven met 4 omloopende
pseudowikkeldraadlijnen afgezet, onder dito, doch onderbroken
door de oortjes. Vlakversiering bestaande uit groepjes liggende
dito lijntjes boven de oortjes, afgewisseld met staande eenvou-
dige steekgroeflijntjes daartusschen. Buikgordel afwisselend
met groepen verticale onderbroken kruissteekpatronen onder
de oortjes en staande groeflijnen daartusschen. Gev. alsvoren,
tusschen Ia— Ib en vloer B, in vakken J /L —2 2/25.
56 (B: IX, 27) (PI. 153: 69). Zie D 40 Emmen, pag. 203 sub 5a.
57 (B: -X , 21, 24, 26, 34, 51) (PI. 153: 49.) Dito, doch kleiner
lederkleurig bruin en grauw. Oortjes onversierd en midden in
den halsgordel geplaatst. Overigens ongeveer dezelfde versie-
ringspatronen als bij 54.
Gev. in D 21 te Bronneger, tusschen I en B, vakken H—25,
JH22, en L 21.
58 (B:B-X, 9) (PL 153: 48) Dito blauwgrauw als 57. Oortjes
diametraal tegenover elkaar geplaatst. Halsgordelversiering
afgezet als bij 57, vlakversiering daar bestaande uit 4 ingestoken
kruisgeharceerde zoomen, waartusschen oortjes met kruissteekmotieven.
Buikversiering in groepjes,
Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken K/21—22, L—22.
59 (B: -X , 12, 9, 12, 24, 35) (PI. 153: 67) Dito, buiten bruin,
binnen grauwblauw; 2 paar oortjes afwisselend met streep-
jes en verbasterde kruisvlechtmotieven. Halsgordel boven
met twee puntrijen afgezet, onder met groeflijn. Daartusschen
staande steekgroeflijntjes en oortjes. Buikgordel met min of
meer verticaal vaksgewijs geordende staande steekgroeflijnen,
puntrijen en kruissteekmotieven.
Gev. alsvoren tusschen I en B, vakken J/K—21/22 en
L—21.
60 (B:ffl-X, 31, 9, 12) (PL 153: 51) Dito, laag, plomp exemplaar
met vier staande knobbeloortjes. Versiering verbasterd. Hals
boven en onder met twee rijen groefjes (verbasterde wik-
keldraadversiering) afgezet, dat onder doör de oortjes onderbroken
vlakversiering hals en buik met uit groepen verticale
steekgroeflijntjes. Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken
K -S l/2 2 en J -2 3 .
60a (A: 1923/1, 2) (PL 153: 50) Dito sterk beschadigd vuilbruin
specimen met 2 paar halfringvormige oortjes en verbasterde
siermotieven. Hals- en buikgordel gescheiden door puntsteek-
lijn. De eerste met groepjes staande steekgroeflijntjes; de
laatste met metoopsgewijze, veiticaal gearrangeerde, verbasterde
kruisvlecht- en puntsteekpatronen, gescheiden door staande
groeflijntjes.
Gev. in D 13a, het kleine gesloten steenkeldertje bij Eext.
61 (B: —X, 9) (Pl. 153: 85) Klein, fraai versierd specimen.
Gev. in D 21 te Bronneger, tusschen I en B, vakken K-322.
62 (B Ä -X , 12) (PL 153: 68) Klein, onversierd specimen.
Gev. alsvoren, tusschen I en B, vak K—21.
6 SCHOTELS, KOMMEN EN NAPPEN.
(PL 153: 1 -2 3 , 26 -39; Tekstfig. 5 - 9 , 11 en 15).
Vorm en Het is deze groep, die evenals de kuipvormen bijzonder ken-
versiering. u lk e n d ¿5 voor de mepjlithische Noordzeecultuur. Ik heb daar-
onder eenige meerdere vormen samengevat, die door alle mogelijke
overgangen met elkaar verbonden zijn. Al zijn daaronder nog wel
wederom afzonderlijk te onderscheiden schotel-(„Kegelstumpfsat-
ten”) en napvormen, met of zonder voet, standring of zelfs afzonder-
lijke pootjes en al zouden er, ter bepaling dier vormtypen, misschien
wel min of meer scherpe definitie's te maken zijn, welke met den
bodemwandhoek, de wandwelving en de grootte rekening houden,
toch zijn de overgangen van dien aard, dat eene scherpe onderver-
deeling in verschillende groepen m.i. op groote moeilijkhedenstuit.
Zelfs de reeds besproken mand-, kuip- of emmervormen zijn via
rechtwandige napvormen met de dito schotelvormen onmiddellijk