vroeger gehuldigde opvatting, oorspronkelijk inderdaad vrijstaand
geweest zijn.
Nadat het bovenstaande geschied was is dan het geheele gedenk-
teeken met heide begroeid. Humaatinfiltratie's waren daarvan het
gevolg. Deze verzamelden zieh aanvankelijk eenigermate in de
heuvelbasis, doch al spoedig hoopten zij zieh op onder het opper-
vlak. Daar vormden zij in den loop der tijden eene dikke oerzandbank.
Zuidelijke en zuidwestelijke winden schijnen dan längs
natuurlijken weg de tegengestelde heuvelhelling eenigszins ver-
hoogd te hebben.
Later is het gedenkteeken echter in zijne randgedeelten tweemaal
verhoogd, telkenmale met zandig, blijkbaar uit het centrum af-
komstig materiaal. Hetzij dat dit zand afkomstig was uit de mediane
gedeelten van een aanvankelijk hoogeren mantelheuvel tegen den
kelder, hetzij van een afgegleden of anderzins gestoorden dekheuvel,
of wel, voor een overigens klein gedeelte, ook uit den kelder zelf,
zeker is het, dat de aanvankelijke heuvel later naar de randen verhoogd,
naar het midden verlaagd is geworden en dat dit in twee
verschillende tijden geschied is. Geruimen tijd daarna en blijkbaar
slechts kort geleden heeft men dan het hunebed opnieuw gestoord.
Gezien het voorafgaande, de vroegere berichten inbegrepen, is dan
voorts waarschijnlijk, dat de kelder zelf bij een van die oudere storin-
gen geplunderd is en dat daarbij tevens de noordelijke poortsteen
binnen den kelder is gewenteld. In verband met de gevonden baard-
manscherf zou dit dan mogelijk reeds in de 16de of begin 17de
eeuw geschied kunnen zijn.
Hebben nu misschien de oudere auteurs (Westendorp, Willinge)
de Sporen der eerste vergravingen door overlevering leeren kennen,
die der laatste, de door ons op verschillende plaatsen in den heuvel
geconstateerde aangevulde meer recente gaten, zijn het blijkbaar,
welke P leyte nog in niet overgroeiden toestand heeft waarge-
nomen.
DE VONDSTEN.
Ook hier kunnen wij de vondsten splitsen in naturalién en arte