lijnen treden nu echter vooral dubbel-getande op den voorgrond,
hetzij dan dat zij ononderbroken omloopen, hetzij dat zij metoops-
gewijze in zonair geordende zoompjes zijn opgelost, Zeldzamer
ontstaan door het werkelijk indrukken van geknoopte, enkel- of
dubbelgewikkelde koorden, gewoonlijk echter, door het insteken
met een puntig houtje, slechts ingedrukte motieven nabootsend, ver-
leenen zij den bewusten potten een eigen karakter.
Dit alles herinnert in elk opzicht aan de tweeerlei bij de vlecht-
techniek in practijk gebrachte grondprincipes, t.w. eenerzijds aan het
eigenlijke vlechten met twijgen, russchen of wel stroobanden, ander -
zijds aan het daarbij toegepaste wikkelen en binden. Het laatste
speelt, behalve in de randgedeelten, met name bij het gebruiken van
biezen en stroobanden een rol1). Wanneer wij hieraan nog toevoegen,
dat onder de andere motieven zoowel staande, liggende als hangende,
niet of, zooals op en onder enkele ooren, wel in elkaar geschoven
wig-, een enkele maal zelfs körte zigzagvormige steekgroeflijntjes
voorkomen, dan schijnt die eigenaardige versiering in velerlei öp-
zicht aan andere technieken, als van knoopen, vlechten en weven
te herinneren. Dit te meer, wanneer wij de rangschikking der motieven
in het oog houden en tevens bedenken, hoe de geschematiseerde
nabootsing van sterk belichte vlechtpartijen er zal uitzien. Zoo
gezien kunnen ook de bovengenoemde hangende, i.e. ruw gepoin-
tileerde, driehoeken gedegenereerde, in elkaar geschoven, wigvormige
steekgroeflijntjes voorstellen en als reminiscentie’s aan kruisvlecht-
motieven opgevat worden; alles op de wijze zooals S ib e t 4) , S c h u c h -
hakdt 2) en M ü l le r 3) zulks in beginsel uiteengezet hebben.
Versprdding. Wat aangaat de verspreiding van dit type, deze dekt zieh slechts
tot op zekere hoogte met die van het voorafgaande. In het Westen,
Zuiden en Zuidoosten, d.w.z. in de Engelsch-Fransche en Iberische
megalith-, zoowel als in de Midden-Europeesche bandceramische
cultures zoeken wij tevergeefs naar homologa4). In Nederland een
1) 563: p. 205 -245.
2) 205: p. 206: p. 44 e.V.
3) 248; 249; 251.
4) Men vergelijke voor dit alles echter de uitvoerige uiteenzettingen van
Siret, voorzoover ik zie de „Urheber’* der nabootsingstheorie, vervolgens ook
der meest typische megalithische gidsvormen4), komt hij buiten
het eigenlijke hunebeddenrayon evenmin voor als de verwante kruik-
vormen en geldt het daarvan gezegde ook hier. Het is speciaal ook
deze vorm, die kenmerkend is voor de typische Oost-Drentsche
megalith-, den Drouwen I stijl. Ook dit type vertegenwoordigt op
die manier een uitnemenden gidsvprm, welke daarentegen in den
Havelter- resp. Drouwen II stijl geheel op den achtergrond treedt
en daar alleen nog in afgeleide vormen schijnt voort te leven. In
D 21 te Bronneger reeds op den primairen vloer voorkomend,
schijnt hij in de bovenste lagen al afgeleefd. Ook in de Nd.W.-
Duitsche megalithceramiek schijnt het eellbij uitstek kenmerkend
vormtype en zoowel L in d en sc hm id t 2), S chu chhardt 3) , K ossina4)
als A berg 5) e.a.6) voeren het als zoodanig aan. Dit neemt echter
niet weg, dat de weinige van daar afgebeelde exemplaren — vanwege
hunne, overeenkomstig de vormgeleding minder strenge, verdeeling
der siermotieven, zoomede de verdere uitbreiding der siermotieven
ook over den buikwand — min of meer den indruk eener reeds inge-
treden verbastering wekken. Ook de dubbelooren, die wij ten onzent
slechts tweemaal zagen optreden, nl. in het blijkbaar late langgraf
D 43 bij Emmen en onder den dito inhoud van D 53 te Havelte,
doch die in de Hannoversche en Westfaalsche hunebedden
talrijker schijnen, passen in dit verband. Immers, ook zij wijzenj
evenals de aldaar voorkomende tuitvormen, op specialisaties, welke
eene latere ontwikkeling uit meer zuivere en eenvoudige prototypen
waarschijnlijk maken. Intusschen ontbieekt ons ook hier weer het
noodige materiaal, om voldoende zeker te zijn. Het zijn altijd maar
weer dezelfde paar vormen; die telkens opnieuw afgebeeld in meer
of minder volledige herhaling, voor Nd.W.-Duitschland nu reeds
S ch u ch h ardt, H o lwerda en dan in het bijzonder nog van A d em a van S c h e l -
TEMA.
4) Vergl. sub D 19 • 20 te' Drouwen.
2) 170: Taf. IV, 8 -1 4 .
- 3) 205: I, Taf. IX, 5; Taf. X, 6 , en 206: Taf. XIII, 6.
4) 304: Taf. II, 8 en 305: p. 32, Abb. 1 enz.
5) 137: Abb. 257.
6) 330: p . 64, .al. 2.