Wij spraken daarover boven reeds uitvoeriger bij de behandeling
van de overblijfselen van het Eezer steengraf en meenden het daar-
mede te mögen identificeeren.
Aangezien nu ook later uit Friesland inderdaad geene andere
steengraven bekend geworden zijn, volgt dus uit het bovenstaande
verder, dat het vemielde hunebed bij Rijs het tot nu toe eenig
bekend geworden steengraf binnen de landpalen der tegenwoordige
provincie Friesland is.
. ; Hoewel J anssen nu niet bepaald eene opgraving bewerkstelligde,
zijn zijne informatiefs, direct na de boven vermelde vernieling,
in verband met de daaraan vastgeknoopte opmerkingen, van voldoend
belang, om ze hier te resumeeren. Te meer, omdat wij, De Vuursche
uitgezonderd, van J anssen geen enkel empirisch hunebeddenonder-
zoek kennen.
In zijne boven aangehaalde publicatie geeft hij een resume van
zijne ter plaatse ingestelde nasporingen, toegelicht en verduidelijkt
door een plaat. Op de laatste geeft hij weer een plattegrond, een
profiel en een klein situatiekaartje, alles thans in verkleinde repro-
ductie opnieuw gepubliceerd als onderdeelen onzer opgravings-
kaart1).
Een bericht in het Handelsblad d.d. 30 Mrt. 1849 vestigde voor
het eerst de aandacht op dit steengraf. Dat bericht luiddei „Uit
,,Gaasterland verneemt men, dat op het landgoed Rijs, van Jhr.
„G. R . G. van Sw in d e r en , in het begin dezer maand een belang-
„rijk voorwerp der oudheid is ontdekt, bestaande uit een hunebed
„van 7 el lengte en 2 ä 3 el breedte, hetwelk 2 el beneden den bosch-
„grond lag, en samengesteld was uit zware keisteenen van ver
„schillende grootte, waarvan de hoeveelheid op ruim 30 lasten
„steens wordt geschat. Op den bodem daarvan zijn onderscheidene
„zoogenaamde donderbeitels en urnen gevonden. Door de onkunde
„der vinders is het echter in zijn geheel niet bewaard gebleven.
„Naar men verneemt zijn onderscheidene der gevonden voorwerpen
„door den eigenaar gezonden aan het Bestuur van het Friesch
„Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde (te Leeu-
„warden), ten einde deswege nadere onderzoekingen in het werk
„te stellen” .
Het kort daarop verspreide gerucht „dat de steenen allen uitge-
„graven en verkocht waren”, bewoog den bovengenoemden oudheid-
kundige op 26 Mei d.a.v. ter plaatse een onderzoek in te stellen.
De resultaten daarvan vereenigde hij in de boven vermelde schets-
teekeningen.
J a n s sen , aan wien de aangehaalde citaten ontleend zijn, merkte
voorts o.a. nog op, dat het steengraf blijkbaar overeenkwam met de
Drentsche hunebedden, dat het aanvankelijk in een heuvel verborgen
was en te zamen met vier andere, van 1.50^® M. hooge,
heuvels gelegen had in een boschje akkermaalshout, 20 minuten ten
Zuiden van Rijs.
De steengrafheuvel zelf was ovaal. Hij mat 16 (O.—W.) bij 13
M. (Z.—N.) in doorsnede en was 1.50 M. hoog. Hij bestond uit
Zand, „terwijl ook de daarin verborgen steenconstructie in enkel
Zand opgetrokken scheen te zijn” . Door het greppelen van het
akkermaalsbosch werd het steengraf aan het licht gebracht. ,
J anssen verzamelde de hem door den vinder verstrekte inlich-
tingen ter plaatse en vervaardigde daarnaar zijne boven vermelde
schetsteekeningen. Aan zijne beschrijving ontleen ik nog het vol-
gende *): 0.78 M. onder de kruin van den heuvel was de bovenrand
van de draagsteenen van een rechthoekigen steenkelder te voor-
schijn gekomen. Deze was 5 M. lang, 1.75 M. breed en, gemeten
naar de hoogte van den grootsten draagsteen, 1.14 M. hoog. De
draagsteenen hadden bestaan uit 2 sluit- en 7 zijsteenen, waarvan
5 aah de noord- en 2 aan de zuidoostzijde. De oostelijke sluitsteen
was circa 1.14 M. lang en hoog, en 0.58 M. breed of dik geweest;
de draagsteenen hadden ieder een middellijn van ongeveer 0.50 M.
gehad. Na de ontdekking had men de steenen weggevoerd, doch
enkele, van circa 0.50 M. middellijn, niet ver van den heuvel laten
liggen, om deze later nog te vervoeren2). De rest was vernield en
*) 58a p. 342, al. 2 etc.
2) Het zijn vermoedelijk deze steenen, welke thans liggen aan den ingang
van de hoofdlaan, oostelijk van het slot Rijs. Deze toch heeten van het hunebed
afkomstig en komen, wat de maten en de steensoort (graniet) betreft, wel
overeen met de door Jans sen verstrekte gegevens.