bakken kartelrandige, dikwandige, (ten deele besmeten?) relief- of
stafbandceramiek als Pl» 154: 801). En al is de versiering dezer
voorraadsvaten met hun tusschen duim en vinger geplooiden
stafband en door vingertopindruksels gekartelden rand, zooals wij
reeds vroeger bij de reliefceramische kom- en napvormen op-
merkten, zeer verbreid 2); en al is dit decor er een, dat in de potten-
bakkerskunst altijd en overal weer terugkeert en zal -keeren, toch
beschikken wij nog over eenige stukken uit het Nd.(W.)-Duitsche
megalithgebied, welke met de beide Nederlandsche fragmenten
volkomen en onmiddellijk vergelijkbaar zijn. Daarvan zijn twee
afkomstig van het door zijne hunebedvondsten bekend geworden
Ostorf in Meckelenburg3); een is echter door J acob F r ie sen op-
gegraven uit het reeds meer genoemde hunebed B bij Fallingbostel
4). Welnu, dit laatste fragment, dat met het Pl. 154 :
80 afgebeelde vrijwel identisch is, werd daar te zamen gevon-
den: 1° met de reeds boven vermelde scherf in vischgraat-
decor, 2° met een bekerrand 5), zooals wij dien eveneens in D 30
te Exloo 6) ontmoetten, 3° met een paar vuursteenen klingetjes, 4°
met eenige scherven van echt hunebeddenaardewerk, versierd met
staande sparmotieven als PL 154: 75 uit D 15 te Loon, en eindelijk
5° met een open bronzen bandring, doch alles op een secundairen
vloer.
Zoo sluit deze gekartelde stafband- of relief(pot)bekerscherf van
Fallingbostel wel buitengemeen goed aan bij de boven vermelde
vondsten, speciaal ook wat de vondstomstandigheden en andere
begeleidende verschijnselen betreft. En al is het verband zeer zeker
nog in elk opzicht te verstevigen, eene dünne verbindingslijn schijnt
op bovenstaande wijze toch te trekken. Zoo vullen de vermelde
gf Vergl. ook 130: p. 444, Abb. 9, No. 31 uit D 19 te Drouwen.
) Vergl. behalve de boven aangegeven voorbeelden nog 182: Pl. LXI,
535 en dan vooral 198: de z.g.n. Aichbühler Mischkeramik, Abb. 8, 13.
Zie voorts 187a: p. 270, Abb. 22.
3) 260: Taf. XVIII, 162-163.
4) 296: Abb. 11, b.
5) 296: Abb. 11, c.
6) Vergl. Tekstfig. 9: 25.
Gevolgtrekkingen.
Nederlandsche, Nd.W.-Duitsche en Engelsche gegevens elkaar over
en weer aan. Gezien het innige verband tusschen de Engelsche „long
barrows”, via de Kanaaleilanden en de Bretagne, met de grafteekenen
in het Parijssche megalithgebied, meen ik daaraan nog te mögen
toevoegen enkele volkomen met de onze vergelijkbare en door
nagelversiering gekenmerkte aardewerkresten. Ik bedoel daarmede
die, welke afkomstig zijn uit een tweekamerig, rechthoekig, lang-
gerekt megalithgraf met rechthoekige steenzetting en twee Z.g.n.
„portholes” of „Seelenlöcher'' bij Kerlescant in de Bretagne1).
Te zamen wijzen de bedoelde vondsten op eene vreemde, uit het
Zuiden en Westen, in de Nd.W.-Europeesche, speciaal Nederlandsche
en Nd.W.-Duitsche, megalithcultuur binnengedrongen
strooming van bekerelementen, welke voor onze hunebedden, via
de Engelsche begeleidingsverschijnselen, tevens eene dateerings-
mogelijkheid bevatten.
De mengstijl, ontstaan op het overgangsgebied tusschen de Noorden
West-Europeesche neolithische cultures, en blijkbaar längs de
groote rivieren daartusschen in zelfs gepaard met ethnische ele-
menten, ontmoeten wij dus ook in de Nederlandsche hunebedden.
En aangezien nu in Engeland de typen ß en y, resp.BenC,volgens
T hurn am en A bercromby, reeds voorkomen met metaal en, conform
de grafvondsten te Harendermolen, met V-vormig doorboorde
knoopen alsmede polsbesehermers van schist, zoo vormen zij,
evenals deze, althans een eindlimiet voor het begin der hunebedden-
cultuur.
Waar wij nu voorts in Nederland met zuiver cultureele verschijnselen
te doen hebben, in Engeland de genoemde bekercultures
daarentegen in het algemeen met somatische overblijfselen en wel
van brachykrane, alpine elementen gepaard gaan, daar is het van
te meer belang te weten, hoe het daarmede Staat in het Nd.W.
Duitsche.
Welnu, speciaal te Fallingbostel vond J acob F r ie sen een vrij
groote hoeveelheid menschelijke skeletdeelen in twee lagen, waarvan
de bovenste met de besproken cultuurresten. Die skeletdeelen, de