I
i
Die bijgaven bestanden uit schoteis, trechterhalsbekers, een kraag-
halsfleschje, een lampje, een terrinevorm met verbasterd ornament,
en dan, direct daarbij aansluitend, uit een gedeelte van een fraaien
emmer- of mandvorm, een paar steenen beitels enz. Wij zullen
daarop straks bij de bespreking der vondsten terugkomen.
Wat hier echter nog bijzonder in het oog springt, is het totaal ont-
breken van skeletdeelen, terwijl deze, zij het ook sporadisch, in gecal-
cineerden vorm elders in den kelder wel werden aangetroffen. Dit
pleit er dus nog eens op zichzelf voor, dat het calcineeren hoogstwaar-
schijnlijk door toevallige aanraking met vuur geschied is. Overigens
werd het nu ten overvloede nogmaals duidelijk, dat de op een derge-
lijken ondergrond bijgezette lijken wel zeer snel tot ontbinding
hebben moeten overgaan. Dit te meer, omdat men ze, gezien het
ontbreken van steenen tusschen Z1 en de vondstenlaag daaronder,
aanvankelijk blijkbaar zonder eenige bedekking met steen of aarde
op die steengruislaag heeft neergelegd of neergezet.J)
In dit verband vestig ik voorts nog de aandacht op eene vrij
groote onderbreking tusschen de i.s. gedane vondsten en den binnen -
basisrand van Z1. Zoo zou men kunnen denken, dat de gestorvenen
vooral tegen den kelderwand geplaatst zijn. Deze onderstelling wordt
misschien, behalve door de bij D 40 te Emmen door H ofstede ge-
vonden sltuatie der vondsten, ook eenigermate gesteund door tal
van buitenlandsche en daar ook inderdaad geconserveerde skelet-
vondsten 2). Aan den anderen kant Staat het vast, dat de dooden
ook in gestrekte houding loodrecht op en evenwijdig aan de kelderas
zijn neergelegd. Dit blijkt o.a. duidelijk uit de vondstberichten
omtrent den kelderinhoud van een groot hunebed bij Beckum in
Westfalen. De betreffende onderzoeker Borggreve deelt nl. mede 3),
dat de lijken daar in gestrekte houding groepsgewijze naast en in
meerdere lagen boven elkaar waren bijgezet.
T r o u w e n s , o o k M ü l l e r m e r k t in a n d e r v e r b a n d u itd r u k k e lijk o p ,
247: p. 107.
2) 232: p. 47, fig. 78; 235: PI. XIV, 343; 150: p. 271; 454; 157: p. 313; 518:
p. 110, fig. 30; enz. enz. Vergl. ook voetnoct 1).
3) 267: p. 102.