IV,
A fd e e l .
x v i i i .
H oofds
t u k .
Tienman
nip.
Men vindtze by W e i n m a k n , op Plaat674»
zeer fraay met haare Kleuren voorgefteld.
De Lupinen zyn geen onaartige Bloemplanten,
inzonderheid de laatstgemelde Geele, die
niet alleen fchoone Bloem - Aairen heeft, maar
ook een aangenaamen Reuk. De Bladen groeï-
jen in allen Straalswyze op den Bladfteel, die
zeer lang i s , en hebben in fommigen de ei-
genfchap, van zig ’s avonds famen te trekken.
Die Kaapfe met eenvoudige langwerpige ge-
haairde Bladen , te vooren als eene Soort geboekt,
is thans uitgemonflerd (* ) ,
Voorts verfchillen zy kragtig door het Zaad;
doch, de onderfcheiding by den Ridder alleen
genomen zynde van de Kelken, is het zonderling,
dat zyn Ed. ’er geene heeft, die de beide
Kelklippen onverdeeld hadt; hoedam'g de Heer
G e r a r d de Ruige in de Bosfchen aan den
Zeekant van Provence waarnam. In Egypte
vondt de Heer F o r s k a o h l dat een derge-
lyke werdt aangekweekt, daar het Volk de
Steelen raauw van a t, als die gefchild waren,
en de Boontjes tot Spyze kookte, De Arabieren
noemdenze Termisén hier van zyn bynaam ( f ) .
Hy merkt, dat zonderling is, aan, hoe men de
Kolen van dit Kruid,als ongemeen ligt zynde,
al-
(* ) Lupinus integrifolius. Sp. Plant. io jg. Am. Asad,
VI. Afr. 43-
( f ) Lupinus ( Termis) Calycibus alternis appendicalatis ,
Labio utroque integco , acuto. Fier. AZgypt, Arab.
131.
aldaar tot het maaken van Buspoeder gebruik- IV.
te. Om die Kolen te bereiden , werdep de Stee- x*vul*
len digt by elkander in een Kuil geflopt, dan Ho o fd -
Vuur daar op gelegd , en als het in brand wasSTÜK*
aanftonds met Aarde overdekt; even als men inJÏ***
de Goudsmids - Kolen vervaardigt. Tot zes
deelen gezuiverde Salpeter , werdt van Zwavel
en van deeze Kolen, ieder één deel, genomen.
De Bloemen van déeze waren wit ofblaauw
Een andere, ook in Egypte door hem gevonden,
die hy Gevingerd noemt, fcheen nader met
de Smalbladige over een te komen; doch de
Bladen beflonden uit negen Wigvormige Blaadjes
, en de Bloemen kwamen aan Troswyze
Kransjes op enkelde Steelen voort, zynde wi t ,
geel en blaauw , gemengeld. Deeze hadt een
overblyyende Wortel; daar alle de andere Soorten
(uitgenomen de eerfte , VirginifcheJ Jaar-
lykfe Planten zyn.
P h a s e o l u Klimboon,
Ik kome nu tot de befchryving van dit Ge-
flagtj in’twelke alle die Klimmende Boonen be-
greepen zyn, wier Bloemen den Kiel, met de
Meeldraadjes en den Styl , fpiraal omgedraaid
hebben. Zodanig zyn ’er negen en daar op
volgen nog zes niet fliDgerende o f windende
Soorten.
m
OJ