IV. welk men Heidenfch Wondkruid plagt te noe1-
A fd eel . meu Qf p orj a # als Guldenkruid , wegens de
Hocm>- ongemeene kragten , die in Wondheeling aafi
stok . *t zelve toegefchreeven werden. Het wordt
Cvertoiügt 00jj wej onder de Gulden Roeden geteld, we»
ty.lwyv“ gens zyne geele getuilde Bloemen , die op ’t
end der Takken vergaard en gantfeh met groot
2yn. Het maakt een Steng van meer dan eens
Mans langte hoog, met Zaagtandige Bladen
van eene Lancetvormige figuur, die in het Sar-
rafynfche breeder en grooter zyn , en dus-Hy-
ven tot aan de T ro s , daar zy in delaatfte Soort
aanmerkelyk verkleinen. De Heer B u km a n
betrekt deeze , in T byzonder de Oofterfche of
Zevantfche Doria met, Limoenkruid* • Bladen ,
van D i l l e n i ü s , tot de Kaapfe Plansen.
(33) Kruiskruid met gejlr. BI. de Steng on-
verdeeld byna eenUoemig i de Bladen geheel
en Zaagtandig '■ de Wortelbladen Ey-
rond, van onderen ruig-
Dit
f 33) Semie Cor. rad. Caule indlvilo fab - «nifioro &c.
GOUAN Monsp. 441. GER. Prov- 19Ó. T. 7. Solidago Do-
ionicum Sp. Plant. I. p. 8 8°. Doronicum Fol. Lanceolatis
&c. R. Lugdb. 160. Doron. Anftr. piimum. Clus, Patwo
J19. T. 518. fi. Dot. Fol. oblongo * Lanceolatis ferratis.
jvIonn. Dor. integto & crasfo Hietacii folio. MaGK. Mo*tp-
29S. y . Dor. Fol. Lanceol. dentic. &c. R. Lugdb. 160♦ Dor.
Helv. incanum. C . B. Pin. MS- Prodr. 97- Tusfilago Alp.
Jol. oblongo. C. B. Pin. 197- P '° dr- »*• ** VÜga AUIS»
montana feitaa magno Flore. C. B. Pm* *6»t
antxm.
Senocio
Doronieum.
Eenblosakig.
k D it , in geftalte zeer van dë overige Soorten i f ;
verlchilfend en nader aan hét Havikskruid o f^PI>EE&
aan de Aders komend Plantje i dat zyne Groei* Hoofd.
plaats insgelyks op de Europiiche Alpien heeft, ‘ TÜK*
he£ ömief-Kelkjes door den
Ridder hier nfaft gebragt. Het heeft de Bla-
den j nu ronder dan langwerpiger £ dikker i
dunner, kaal o f ruig. Dit maakt dë gedagtd
Verfcheidenheden uit , welken dë Heer J a c -
<3.ü i w op de Ooftenrykfe Bergen altemaal gezien
heeft, doch die de Heer H a l l e r in sé
hodfdzaaklyke niet allen overeénkomfiig oordeelt
( * ) . Hy /preekt ’er dus van.
i, De Wortel, een dikke knobbel mét Veze-
3, len, fchiet een enkelde Steng, van een Voet
S, Of een Elle hoogi lievig, Wolligj doorgaand
3, eenbloemig, doch fomtyds ook van twee tot
„ zes Bloemen draagende. De Bladen by den
h Grond zyn gedeeld, fomtyds byna roqd j
» gelyk op de Bergen van Walliferland, ovaal
si o f LanCetvörmig, altóós dik en Zaagtandig s
s , uit den aart W o llig, doch forriéyds ook vari
i, boven o f aan beide zyden kaal, aan de Steng
j, fmaller én ongedeeld. De Bloem is zeer
si groot; hoog Oranje, met den Reik meer
ij uitgebreid en breede reepjes aan den voet ,
m die Lancetvormig zyn ; zo dat het dë Solis)
da-
(4) Vaiietatej progresfivas » é ad 0, vidit D. Jacc^uin' ,
« omnes negat convenite D. Haller. Suft. Nat, Veg. XIIÏ,
f. 61%. T
T t 2
h. Past. x. sxöK»