IV. ten in een dik Haairig Pluis , dat de Zaadea
jöl,m kroont op den naakten Stoel.
H oofd
s tu k * T u s s i l a g o . Hoefblad.
Overtollige
*i'. Een naakte Stoel, een ongeflamd Zaadpluis*
heeft ook in dit Geflagt plaats, het welke door
gelyke Kelkfchubben , die van hoogte als de
Schyf en eenigermaate Vliezig zyn, onderfcheï-
den wordt. Het bevat de tien volgende Soorten,
waar onder het gemeene Hoefblad is be-
greepen.
ï. ( i ) Hoefblad met een eenbloemigen, Schubïn-
'AMKdrill ë en * opgeregten Blmnfteel, de Bladen Lier*
loos.ailRe* achtig Eyrond.
De Kelk komt geflooten voor, in dat Sibe-
ïifch Kruidje, waar over een byzonder Vertoog,
onder den naam van Antgndria , door den Ridder
is aan ’t licht gegeven ( * ) . De reden daar
van
( i ) Tasfdago Scapo unifloro fubfquamofo &c. Sy/I. Nat,
SU. Gen. 952. Veg. XIII. p. 629. Tusf. Scapo unifloro 8cc,
H. Ups. zsr). T. 3. f. T. Gmel. Sib. U. p. 141. T. 6g. f. 1.
Anandria. Am. At ad. I. p. *43. T. n . Idem CaL fubaperto.
Gmel. lbid. T. 67. f. a.
(*) lk zeg, dat het door den Ridder aan ’ t licht gegeven
is , om dat die de Am. Academica uitgegeven heeft, waar
in dit Vertoog ftsatj maar deswegen moet men het niet op
tekening ftellen van LlNsaus, gelyk fommigen tenonrechta
doen. Het tegendeel immers, daar van , is , zo uit deeze als
uit
van was, dat Sigesbeck, door wien L i n -
N/ Eu s zo onbefcheiden over het Samenftel derA™^? *
Sexen is aangetast geworden, dit Kruid als een Hoofd*
bewys , dat de bevmgting door ’ t Stuifmeel^uk.
niet tot de rypwording van ’t Zaad v e re ifch tj^ ^ j*
werde, bygebragt en ’er daarom deezen naam
aan gegeven hadt. Maar hy is , in dat Vertoog,
bondig wederlegd door den Smalander Heer
T ursen , die aantoont, dat hetzelve zowel
Tweeflagtige als Vrouwelyke Blommetjes heeft,
en , wanneer de Kelken geflooten blyven,dient
zulks mooglyk om de Vrugtmaakende deelen
te befchutten voor de Koude: want men heeft
bevonden, dat de Plant in een Pot gezet, op
een warme plaats, den Kelk weezentlyk uit-
breidt en eene geftraalde Bloem vertoont, even
als zulks de Heer Gmel i n in een ander Si-
berifch Plantje, ’t welk eene Verfcheidenheid
van het gemelde fchynt te zyn, hadt waargenomen.
0 0
«it de meefïe andere Verhandelingen in dat Werk', blykbaar:
want daar wordt van den Ridder in de tweede Perfoon
gefproken. Ook blykt het duidelyk genoeg uit den Styl
dier Verhandelingen , dat Linnjeus dezelven niet opgefteld
heeft, en in dat Vertoog was gezegd, dat men in de geflooten
Bloem ook Tongblommetjes vondt, terwyl de Ridder
daar van zegt: in frigidioribus Caiyx clau/us Flore flos*
culofo 1 (Syjl. Nat. Vtg. XIII.) dat immers tegenftryn
, deel» X» Stok,