IV. P H A C A. Bootpeul.
A fd e e l .
Hoofd* Als een ^yzon^er Kenmerk van dit Geflagc
s t u k . komt voor, dat hetzelve deHaauwen ofPeul-
TUnman-tjes half tweehokkig heeft., Z y zyn aan de zy-
m**‘ den Blaasachtig gezwollen en gelyken dus, in
de meefte Soorten, naar een Schuitje of Bootje
, gelyk T o u r n e f o r t van de eerftezegt,
en daar van heb ik den JSIederduitlcheo naam
ontleend.
Het bevat de zes volgende Soorten.
i. ( i ) Bootpeul dat Haairig is , met een opge-
]U ücl? reë ts Steng en Spilronde Sehuitachtige
spaanfch. Haauwen,
In Spanje en Portogal groeit deeze Soort, die
van C l ü s i o s Ajlragalus Bceticus getyteld
werdt. T o u r n e f o r t hadcze , wegens de
Haauwen , afgezonderd , en Ajiragaloides geheten.
’t Gewas, dat ongemeen Wollig is en
veel naar het Kootkruid gelykt, groeit on gevaar
drie o f vier Voeten hoog, doch heeft een ongemeen
grooten Wortel, fomtyds een Arm dSc
aan den Stoel , vervolgens zig in Takken uitbreidende.
De Zaaden, naar kleine Boontjes
gelykende, werden C l u s iu s gezegd Ontfleeking
( i) Phaea Caulëscens ere&a pilofa , Legum. teretx- Cyra-
bifoimibus. Syjl. N a t . XII. Gen. 891. p. 457. Veg. X lll.
p. sójt Phaea Legum. reftis. R. Lugdb. 390- Aftragaloides
Xufitanica. T ournf. In ft, 399. T. 223. Aflragalus Baticus
Lanuginofus Radice amplisfimi. C. B. Pin, 331. Afiiagalus
feite. Cx.Ua, Hisp. 46$.
Ontfteeking in de Mond en Keel te baaren, wan- IV :
neer menze kaauwt. De Wortel hadt een on- AfdeelJ
aangenaamen Smaak, en was, gedroogd, har-Hoofd-
<der dan Hoorn, Hy vondt hetzelve eerst, op stuk.
Heuvels boven Lisfabon , aan de Theems en P««*-
naderhand niet ver van Madrid, op zyn Reisdna'
naar Kadix , overvloedig , tegen *t end van Ja-
Euary, in Bloem ft aan.
{2 ) Bootpeul dat glad is , met een opgeregte ir.
Steng en langwerpige opgeblazens, eeni-AD™é
germaat» Haairige Haauwen. Aiptfck.
Men vindt deeze op de Gebergten der Roude
Landen , Lapland en Siberie, als ook op de
Toppen van den Schneèberg io Ooftenryk; alwaar
zy 'de 'Stangetjes maar vier o f v y f Duimen
hoog heeft, volgens den Heer J a c Qu in»
De Siberifche zal , buiten twy fe l , grooter
zyn van Gewas,als een dikken Wortel hebbende,
van ongevaar een Elje lang, en een]ftevi-
ge Takkige , doch leggende Steng , die ruig is ,
st welk niet met de bepaaling ftrookt; terwyl
ook de Blaadjes van onderen ruig zyn, volgens
G m e l i n. De Laplandfche heeft deStengen
glad , en in deeze is de Haauw met ééne holligheid.
6
( 3 )
(2) Phaea Caulesc. ere&a gUbra &c. Phaea Lëgum. Den-
tiulis, femi -ovads. Gmel. Sib. jy , p. } s . T. 14. Phaea
ngida, PI. Suec. II. N. 657. Jaccl vind. 2Sj. Aftragaloi-
des elatior Viciae foliis &c, AMM. Ruth. 148.
R
U. Deel, x» Stuk.