IV; Cicorey en zyn bitter, doch geeven geen Melk*
Zy vallen vroeg af en vergaan , laatende dan
H oofd- het Kruid, welks Takjes in twee of drie D oostuk.
rens 'uitloopen, als een ftekeïig Heeftertje over.
De Bloemen zyn kleiner doch anders gelyk die
<7. der gewoone Cicorey. Men wil, dat die E ilanders
hetzelve, by gebrek, wel daar voor gebruikt
hebben.
S c o l y m u s . Varkens - Diftel.
Een Kaffige Stoel, een gefchubde Stekelige
Kelk en geen Zaadpluis. Dus komen de Kenmerken
van dit Gellagt voor , ’t welk de twee
volgende Soorten bevat.
„ }• fi") Varkens - Diftel met eenzaams Bloemen. Seêlynut v j
nnnculatas
Gevlakte, jr^ Varkens • Diftel met getrapte Bloemen.
II. ’ ■ ; *"
t™ s?anim Deeze beiden, in de Zuidelyke deelen van
Sfaanfche. Europa natuurlyk voorkomende aan de kanten
der (i)
( i ) Scolymus Flor. folitarüs. Syfl. Nat. XII. Gen. 922»
p» 527. Veg. XIII. p- GOUATJ Monsp. 419. Gvr.P to».
ï 7j , H. Cliff. 3SS. Scol. annuus. H. Upf. *44. Dod. Mem.
IV. p. 303. Scol. Theophrafti Naxbonenfis. Ctus. Hifi. II»
p. 153.
(z ) Scolymus Flor. congeftis. Ger. Prov. 17J. GouAN
Monsp. 419. MrLL. Dm . T. 229- % Cliff. 3»8. IR. Lugih.
128. Scolymus Chrylanthemos. C.B.Pin. 384. Scol. Theophr.
Hiip. Clds, at/. Carduus Chrylanthemos. DOD. Pempt. 72.5.
Los» U. 11. 6 .
ïèn der Wegen en Akkerlanden, noemt men , IV;
wegens de geelheid der Bloemen, in ’t Franfch Ap»eèl;
E pine Jannen dat is Geele Diftel, maar in ft Hoïfe-
Hollandfch Zwynen - D i f t e l; zo ik in de Lesfen stuk.
van den vermaarden Bo ê r h a r v e aangete- Pohs™i&
kend vind: om dat de Varkens ’er vet door
worden, ’t Schynt, echter, dat hy ’er een
andere door verftaan heeft, zeggende dat die
in Puitfchland groeit t hoewel de naam over-
. cenkomftig is en de hoedanigheid. Want hy
zegt ’er van, dat de Wortel lang is, een Vinger
dik, zoet en aangenaam van fmaak, dienende
sVoorjaars in Vleefchnat gekookt tot
een goed Voedzel. Gefchild zynde en raauw
met Olie en Azyn gegeten , was dezelve een
Purgeermiddel .(*).
t Is een Gewas dat een of twee Ellen hoog
groeit en volmaakt naar de Diftels gelykt, hebbende
een getakte Steng met veele gefchaarde
langwerpige groene Bladen, die aan de kanten
fterk gedoomd zyn met geele Stekels. In beiden
Joopen de Bladen langs de Steng af, doch
m de eerfte Soort hebben zy een Kraakbeen!*
gen rand eri zyn glanzig , in de tweede ruuw-
achtig en ƒ enigszins Afchgraauw. Hier komen
dikwds vier Bloemen by elkander voor in de
eerfte ieder Bloem op zig zelve, uit een mik je.
De
(*) Letl. Spar. de Plantls p, 337,