a ^5 D ü BBELBROEDER i ge K r o ï d e h ,
IV. C40) Kootkruid , dat Steng noch Bloemfted
A fd e e l . heeft, met gewolde Haauwen en ruige
Hx°m.' Bladen.
ST™‘ In Europa groeit de eerfte van dceze drie op
Afiragaiüi Gebergten; de tweede is by Aleppo waargenó-
exfoD%: men, de derde in Thuringen. jft Zyn overbly-
fteeld* vende Kruidjes , allen zeer laag en klem. De
tweede h e e f t negentien Vinblaadjes, de Bloempjes
klein en wit, doch de Haauwtjes groot,
’ t Getal der Vinblaadjes is van een-en-twintig
J(ot drie-en-dertig in de laatfte, die ook de
Bloempjes menigvuldig by den Stoel heeft, in
Eyronde Blaasachtige Kelken. De Bloempjes
zyn geel.
Dit Geflagt bemint zodanig de Gebergten,
dat men ’er geene Soort van aantrefc in de Nederlanden.
Zo veel te meer komen ’er in de
koude Geweften van Afie en op de Alpen voor.
Men vindt ’er zeer weinigen in Oost-en West*
ïndie of in Amerika , maar in Egypte heeft
F o r s k a o h l drie Soorten waargenomen.
De Heer N. L. B urmannus heeft alleen-
lyk de Sefameus , hier de Negentiende Soort,
onder de Kaapfe Planten opgetekend.
Bi-
{40} Ajlragalut acaulis exfcapus, Legum. Lanatis , Fol
villofis. Mant. 275. Aftragalus perenms fupimis, Fol. & Sil.
hispidis. Büxb. Hall. 31. Glaux montana acaulon. C. B. $*•
347. Predr. 147. RUPP. Jen- P- 27°*
D i a j p e l p h i a . a ? 7
B i s e r r u l a . Zaagpeul.
Afteel^
x vm .
B o o fd-
STÜK.
JOecan-
dria.
Van de figuur der Haauwtjes, die wederzyds
Zaagswyze getand zyn , heeft dit Gefligt den
naam. Zy zyn tweehokkig, plat, met het mid-
delfchot op zyn kant.
Maar ééne Soort is ’er tot nog toe van bekend
(i ), welke door T ournefort Peleci- t.
nus genoemd werdt, naar den Griekfchen naam ,
by DioscpRiDEs gebruikt , die Zaagkruid Gemeen-
betekent. C i us ius badtze betrokken tot het
Bylkruid , Secnridaca , met den bynaam van
Vreemde; doch T oürnefort geeft ’er dien
van Gemeen Zaagkruid aan. Het groeit op Sicilië,
in Spanje, Provence en Languedok, alwaar
men het la Scie, dat is de Zaag, tytelt.
Het gelykt veel naar het Kootkruid , en is
een Zaay - Gewasje, met Kruidige, ronde, ge-
ftreepte Takkjge Stengetjes , aan welke lange
Bladfteekjes , fomtyds met een - en - twintig
Vinblaadjes. De Bloempjes komen Tropswy-
ze, gefteeld , in de Oxelen voort, en daar op
volgen de gezegde Haauwtjes , bevattende
Nierachtige Zaadjes.
Ps o*
f i ) Biferrula. Sy/i. Nat. XII. Gen. 893. p. Soo. Neg.
XIII. p 570. H. Cliff. 361. R. Lugdb. 390. Pelecinus vul-
gatis. TOURNP- Infi. 417. T. 234. I50ERH, Lugdb II. p.jS.
Aftragalus purp, animus peregrinus. Moris. Hifi., il. p. 107.
S. 2. T. 9. f. 6. Securidaca peregrina, Clu$. Hifi, II. p.
238.
S 3