IV.
Afdeel.
'XX.
H oofd.
STUK.
I.
Eidens
tripariita.
Dr.cdedig
jes: de Kelk is gefctrobd , de Bloem zeldzaam
voorzien met een o f twee Sttaalblommetjesï
In de meefte Soorten heeft de Kelk nog een vyf-
bladig Omwindzel, zege de Ridder.
Het bevat de volgende twaalf , meest uit-
heemfche Soorten.
( i ) Tandzaad met driedeelige Bladen , bym
gebladerde Kelken en opjlaande Zaaden.
‘ Door geheel Europa , van Provence tot in
Rusland , Sweeden en Lapland, is deeze, die
men in ’t Nederduitfch Water- Boelkenshruid
noemt, op vogtige plaatfen, aan de kanten van
Slooten en Moerasfen, gemeen. Zy behoort
tot die Kruiden , welken de vermaarde V a i l -
L A N T Ceratocephalus getyteld heeft , wegens
de Zaaden, die hy gehoornd noemt, in plaats
van getand, geevende ’er den naam van Ovai*
res aan , daar het weezentlyk O va z y n , in de
Vrugt, als het Ovarium, begreepen. Zekerlyk
die Geflagtnaam is , gelyk veele anderen , door
hem wat oneigen gefmeed. Van ouds noemt
men het Eupatorium Cannabimm feemina, dat
is
( j) Eidens Pol. trifidis , Calycibus fubföliofis , Sem. erec-
tis. Syjl. Nat. XII. Gen. 9 3 *- V fa XIII. p. 610. Bidens
Corona Setninum xetrorfum aculeata &c. Gort. Belg, i 3 i .
Fl. Snee. KRAM. Auflr. Sic. R. Lutdb. 157. COUAN Monfp.
428. GBOH. Oriënt, i s 5. Gort. Ir.gr. 13 o. Bidens Fol. tïi-
partito - divifis. Toornf. Infl. 462. Cannabina Aquatica Folio
tripartitim divifo. C. 11. Pits» 3ü> Hepatoriutn Aquatilc.
DoQ. Ptrapt. $95.
is W y fje , om het van ’t andere Eupatorium3 ApI^*EL^
dat men het Mannetje heette , te onderfchei- *x. '
, > H oofd«
den
Het heeft roodachtige opftaande ronde Sten-
gen van een EHe o f anderhalf hoog , die ge- ^uatis,
takt zyn en bezet met Bladen als van Hennip,
in drieën of in vyven gedeeld , hoewel men
het ook dikwils aantreft, met enkele fmal-
le Zaagtandige Bladen. Aan ’t end der Takken
komen Hoofdjes van kleine geele Blommetjes,
die in een Kelk gevat en omzet zyn met een
Krans van Blaadjes.
Dit Kruid is eenigszins fcherp van Reuk en
Smaak , en daarom heeft men ’t zelve, in Duitfch-
land, als naar de Ceylonfche Acmella gelyken-
d e , zo door Delïillatie als anders, met veel
moeite onderzogt, zonder het gewenfchte heil
daar in te vinden, ’t Aanmerkelykile is | dat
men met dit Kruid, onder den naam van Bruns-
kiaer of Bramfaer , in Sweeden de Wol Goudgeel
verwt. Het frisfche Kruid wordt klein ge-
fneeden en Laagswyze gelegd tusfehen het
Wollen Garen, dat met Aluin doortrokken is ,
en daar mede gekookt. De Zaaden blyven,
met haare Haakige puntjes , aan de Koufen
hangen , wanneer men ’er in ’t Veld tegen
aan loopt.
(2 ) Tandzaad met Lancetvormige ongejleel- tt.
de minima.
Zeer
(a) Bidens Fol. Lanceolatis fesfilitus Scc. OED. Ban. 31a. klein,)
HUDS.