IV. Ba u h in u s , doop hem, zo wel als door den,
R^der aangehaald , befchouwt, zal men daar
H oofd, geen het minfte blyk in vinden van die Tanden,
s tu k , De Bladen zegt hy in de befchryviog, welke
peüwfvf-zyD Broeder J. B a u h i n u s overgenomea
*> heeft; flegts , zyn ongefteeld, Op den Baldus.-
Berg , in ’t Veroneefche , hadt C. B a uhi nus
de Styfbladige gevonden,en fey Padua,op
het Gebergte, die met ipitfe niet ftyve Bladen;
beiden betrokken tot de gedagte Soort. Z\q
hier hoe de geleerde S e g u i e r de laatstgemel-
d e , die op den Witten Bergby Yerorja groeide,
befchryft {*)•
„ De Steng is een Voet hoog, geftreept, met
, , een y l Dons bezet. De Bladen ftaan over-
, , hoeks en fomtyds tegenover elkander, zynde
„ langwerpig , by den Wortel lang gefteeld ,
a, aan de Steng geheel ongefteeld, met een
„ dikke Rib in 't midden overlangs, Zaagtan-
d ig , fp its , inzonderheid de bovenfte, met
„ een korte Wolligheid bekleed ,| welke fmal-
a, Ier worden, komende niet verder dan tot
, , de halve hoogte der Steng, De Bloem is
„ groot, van Kleur en figuur gelyk in het
„ gemeene Leucanthemum, ” daar hy zekerlyk
de Groote Madelieven door verftaat. Zou hy
dan geen gewag gemaakt hebben van die kruis*
lings
(*) Plant. tieren. Suppl. f. Vol. III. Veron. 1744. p. 281,
ld titulum , Leucanthemum Montanum majus folio acuto.
Touknf. Infi, 4s i . Bellis montana major folio acuto, c .
B. fint
S ï N G E N E S I A . 743
lings om de Steng fluitende Tanden der Bla- iV,
den, welken deeze hebben, indien zy in dieAF^ f l ’
Veroneefche geweest waren ? Zeker , de ver- Hoofd-
maarde H a l l e r heeft hier zyn bedilzugt niet5TUK*
min dan elders laaten blyken (* ). fufêflZ?
De tegenwoordige noemt zyn Ed. Matricaria
met rondachtig getande ftompe Bladen. Ik wil
nu niet daar op ftaan blyven , wat aartigheid
het in heeft, de Chryfanthema en Leucanthema
van T o ü r n e f o r t , zo wel als die van dit
Geflagt by onzen Ridder, byna allen mede tct
het Moederkruid te betrekken! Maar ik merk
aan, dat de bepaaling, van rondachtig getande
jlompe Bladen, alleenlyk op de Wortelbladen
kan zien , dewyl de Stengbladen fpitfe Tandjes
hebben. Voorts is dit Kruid Leucanthemum
gebynaamd, om de witte Bloemkrans of Straa-
len; waar door alleen T o u r n e f o r t deeze
Planten van de Chryfanthen, in een byzonder
Geflagt, onderfcheidde, welk byLiNN-f f ius^
hier, den eerften Rang uitmaakt. Deeze Soort ,
die
( * ) Z ie tot b ew y s de z o even aangehaalde plaats van z y n
laatfte Werk i alwaar h y ' de Bellis Alp. major Folio ritido
to t de E e r f te , de Bell. Mont. major Fol. acuto non rigide,
t o t de T w e e d e , en de Bellis major omnium fere Authoruns
tot de Decde Verfcheldenheid van z yn e genoemde Matricaria
maak t , zeggende tusfchen de derde en tw e e d e , feparat
L iN N e , et Atratnm vocat, Sp. Plant. H . p . n $z,fed ha-
het notas conjtm&ionis evideniisfimas , ut lottgos Dentes circa
Caulem decusfatos.