IV»
A fd e e l .
X'III.
H oofd»
«TUK.
Hirfuta,
Ruig.
Styfachtig.
.Minim*
Zm klein,
Murkata»
Gedoomd.
Nigra.
ZWdlt.
J.acrniata.
Gehuppeld.
I. Slakkenkruid roet eerizaame Kogelronde , zeer
' korte ftekelige Hatfuwtjes , en Zaagtändiga
Stoppeltjes.
K. Slakkenkruid dat drieblaclig is, roet gedoomd
de Sukhoopnige Haauwtjès, de onderfte Elaadt
jes Wigvormig ftorop, de bovenften rond-
achtig.
L. Slakkenkruid met Slakhpornige Haanwtjaj, die
uitwendig overhoeks haakig gedoomd zyn; de
Stoppeltjes effenrandig.
M. Slakkenkruid dat tweevrugtig is , met een
rond klein gedoomd Zaadhuisje.
N. Slakkenkruid met weinigbloepiige Steeltjes en
Siakhoornige Haauwtjes, met' Haakjes zo
lang als dezelven.
O. Slakkenkruid met een gedoomde Vrugt, de
Bladen Liniaal en Tandswys ingefneeden.
Zo
ï. Med. Leg. folitariis Globofis &c. &c. Aled, echinata
hiifuta. Tourn». Gek, N. ij. Gabid. 309.
K. Med. iriohylla, Leg. Cochieatis ipiaofis &c, GEK. N.'
12, VAILL. Paris. T. 33* f. 7.
L. Aled» Legum. Cochieatis, Aculeis uncinatis &c. O En,
2H. Mediea echinata minima, J. B. Hiß. 11, p, 3g5,
M. Med. Cochleita dicarpos, Caps. Spinofä. xotunda.'
MORIS, utfupra. f. 11. GER. Prev. N. g.
N. Aled. fedunc. paucifloris &c. Geb. N. | o. Moris-
uts. f. 19.
O. Med. Fiuéèu echinato, Foi. Lineatibus dentatis. GouAif
'Mmsp. 400. Medtcago Syiiaca. Rjy, Tetrap. 205. Med.
*> «k?
Zo veele Vcrfcheidenheden komen ’ei> voor IV»
van het zogenaamde Slakkenkruid, welke bo»
vendien ook in andere opzigtên verfchillen. aóÖFöyi
De eeflïe , caamelyk , Heeft op dreoge Grdn-;XUK* •
den de Stengetjes maar een Handbreed, op
vogtige vette Gronden een Voet lang, op de
Aarde leggende: de tweede heeft de Stengen
ten deele opgeregt, een Elle, de vierde fom*
fyds wel anderhalf Elle lang. Weinig kleiner
zyn zy in de vyfde , doch de Arabifche valt
kleiner , zo wel als de volgende. Het Loof
aangaande, dit heeft de Blaadjes naar die van
Klaveren of Meliloten meer of min gelyken-
de, uitgenomen de laatfte , alwaar de Bladen
langwerpig en Tandswyze uitgehoekt voorkomen.
Van het verfchil'der Zaadhuisjes, dat
in de, bepaalingen opgemerkc i s , geeft M o-
p i s o n zeer fraaije Afbeeldingen. Zy vallen
in de eerfte Soorten als Bazelnooten of groo-
ter, in de laadten kleiner dan Erwten. Sommigen
zyn plat als een Dubbeltje, als Schot-
teltjes of Napjes in malkander, of als Nellen
van kleine Korfjes,* anderen gelyken naar Tonnetjes,
die aartig gedraaid, als geborduurd, of
ftekelig gedoomd en als de Klisfen met Haak-
jes bezet zyn. Zy beftaan uit een Slangswyze
in
dicarpos laciniata, Pluk. Alm. 24;. Ttif. echinato Caphe.
Dod. Mem I. p. 123, Trifoiium Ftu&u echinato. Magn,
Mcnsp, 271. T. 270, Trif, Cóchl. Spiqofuta Sytiacura, fbL.
laciniatis. Ereïn Ce-.it. 81. T. 3+.
X s