Hartvormige Bladen. eenvoudig gefteelden
Scheedachtige Stoppeltjes.
( i a ) Haanekop met enkelde langwerpige Bladen
, gewiekte Bladjleelen en driekantige
Takken.
De reden der Bynaamen, van de drie laat-
ften} blykt uit de bepaalingen der Soorten ge*
Doegzaam. Ook onderfcheiden zig dezelven
door de Bladen, die in de eerfte gevlakt zyn en
als der Kapperen; terwyl de tweede'dezelven
byna als van Muur o f liever als van Blaauw-
besfen h e e ftj de derde eenigszins naar die van
Porfelein, de vierde naar Oranje-Bladen gely-
kende. Deeze laatfte fchynt onder de Berg-
Boontjes door R um ph iu s geteld te zyn. Allen
groeijen zy , zo wel als het Pynappelige ,
dat ik onder den naam van Ceylonfch reeds be-
* ii. d. v.fchreeVen heb * , in Ooftindie.
St.bl. Jt7*
n^liüum Haanekop met tweevoudige gejleelde
Tweebia- Bladen en dubbelde Eyronde gefpitjle onlxv,
gtjleelde Blikjes.
Tig. a. De
( iz ) Heiyfarum Fol. fitnpl. oblongis &c, Onobr. Zeyl.
monoph. Bubm. Zeil. 17e. T. 81. Burm. Fl. Ind. T. sa.
f. z. Phafeolus raontanus feptimus. Rumph. Amb. VI. p.
1+6.
(14) fitdyfarum Fol. binatis petiolatis &c. F l. Zeyl. 191.
Hed. minus diphyllum &c. Sloan. Jam. 73. Hifi. I. p.
HS. BaJ. Suppl. 4J8. Onobrycbis Maderasp. diphyllos
Flus. Alm. are. T. 24$. f. 6. & T. 102. f, 1. Nelam-Mari.
Afdeel*
xvm.
H oofdstuk:.
xn.
Hedyfarw
triqnt-
Irura.
Oliekan*
De tweebladigheid onderfcheidt deeze Soort, IV.^
een hurkend of leggend Plantje , dat in de
beide Indiën , doch met eenige verandering, Hoofd*
voorkomt, gelyk P l u k e n e t ’er ook twee5™**^
aanmerkelyke verfchillende van Malabar heeft
ten opzigt van de Blaadjes, die in de eene Ey-
rondachtig fpits, byna gelyk in de Ceylonfche
van den Heer J. |Bu r m a n n u s , doch onge-
Heeld ; in de andere , welke hy de kleinfte
noemt, geheel Lancetvormig en zeer fmalzyn.
Met deeze laatfte komen de Blaadjes overeen
yan dat Kaapfe, waar van ik hier de Afbeelding
in Fig. 2 , op Pl a a t L X V , om die reden
, mededeel.
Hetzelve heeft ronde Stengetjes en Takjes,
waar aan , uit de hoeken, lange Bladfteeltjes
voortkomen , met twee zeer fmalle endelings
fpitfe Blaadjes. Z y zyn gefchoord door twee
puntige Stoppeltjes. Naar ’t end toe zyn de
Takjes bekleed met dubbelde ovaale'Blikjes,
die een zonderling byhangzeltje hebben, waar
van ik nergens melding gemaakt vind. Tus-
fchen deeze Blikjes zyn de Bloempjes vervat,
en zy geeven vervolgens de Zaadhuisjes ui t ,
die ,uit verfcheide rondachtige ruige o f ftekeli-
ge Leedjes famengevoegd, de zogenaamdeHaau w-
tjes uitmaaken. In het Ceylonfche van gedagten
ii. Hort. Mal. IX. p. 161. T. 82. fi. Hed. bifblmm Fol. o*
vatis 8cc. BURM. Zeyl. 114. T. jo. f. I. BUBM. tl. Ind. 165.