A fdee ^en van ^chaarsheid der Graanen ; doeh dSar
xvni. van heeft men de Menfchen aan ’t kwynen zie©
H oofd, raaken, zo wel als de Paarden, door ’ t gebruik
van ’t Zaad. De Duiven eeten bet, dat zon-
*ȣ*. derling is , buiten hinder en de Hoenders fier-
ven *er van , door opfpanDing van de Krop,
naar men verhaalt. Ook worden van het Meel;
Koeken gemaakt, die men in de Zon laatdroo-
gen, en dan in Provence gebruikt om het-Rund«-
vee te meden».
C i e e R. Cicers.
Een vyfdeelige Kelk van langte als de Bloem,,
met de vier bovenfïe Slippen op de Vlag leg.
gende , en een Ruitswys’ , gezwollen, twee-
zaadig Haauwtje -x maakt dè onderfcheidende
Kenmerken uit van dit Geflagt.
T. Het bevat, volgens den Ridder , maar éé.ne
unZ,Arte'^oon (O > dl'e Arietinum gebynaamd wordt ,
Gewoone.om dat de Zaaden veel naar een Rams-Kop
zouden gelyken. D i o s corides noemde ze
reeds Krios , dat het zelfde betekent, en men
heeftze, vervolgens, Arietim. geheten. In ’t
Franfch noemt menze Peis Chiches o f Chic hes
de Belier, ook wel !Sefes; in ’t Italiaanfch Ce-
c i* in ’t Engelfch Cicers, in \ Hoogduitfch Sifern
( i ) Geer Foliolis ferratis. Syj?. Mat. XX. Gen. S75. p, 4g9.
Veg. XIII. p. 554. H. Clip. 370. H. Ups. 224. Mat. Med.
319. Cicer fativum. C. B. Pin. 3+7- Cicer Arietinum. Don.
Tempt. j i j . Arietinum Diosc. Lob. Ie. II. p. 71.
fern of Kichern, anders ook wel Sifer- Erbfen, IV»
by ons gemeenlyk Cicers of Sifers. Natuurlyk
groeijen z y , in de Zuidelyke deelen van Eu> Hoofd
ropa, onder ’t Koorn.
STUK.
Decan*
*t Gewas heeft een opflaande, takkige Steng
van een o f twee Voeten hoog , met gevinde
Bladen, wier Steelen gefchoord zyn door groo-
te getande Stoppeltjes» De Vinblaadjes zyn gemeenlyk
agtpaarig, met een oneffen Blaadjeaan
’t end; Eyrond, met fpitfe Tandjes gezoomd.
In de Oxels komen eenbloemige Steeltjes, met
paarfche en fomtyds witte Bloempjes, in ruige
Kelken vervat. Het Zaad is ook van verfchillen-
de Kleur, rood, ros of zwart.
De Cicers worden, zo wel als de Erven, die
weleer Zaay*Cicers genoemd zyn geweest, op
verfcheide plaatfen in ons Wereldsdeel, inzonderheid
in de Levant en Barbarie, aan de
Kust van Afrika , alwaar zy een zeer gemeen
Voedzel der Menfchen zyn, gezaaid. De Ürie«*
ken noemenze Erebinthos, de Spanjaarden, wanneer
zy geroost z y n , Garvancos. Men eetze
niet alleen gekookt, maar ook raauw en groen;
doch ’er heeft eenige fcherpte en bitterheid in
plaats , die ze voorveelen onaangenaam maakt.
Men plagtze, gelyk bekend is, dikwils te branden
, en dus tot vervalfching van de KofFy te
gebruiken; waar van zy den Smaak, zo fom-
migen willen, het allerbest nabootzen. Het A f-
kookzel is verzagtende en bevordert de Ontlading
, zo door Afgang als Wateren. Des
„ O J heeft
II. Deel. X, Stuc,