A fdeel.
XVII.
H oofd»
stuk.
L.
Qir/s^ium
fratenfe,
V eldig.
( 5° ) Oijevaarsbek met tweebt. Steeltjes ,bym
Schildvormige veeldeelige rimpelige fpitfe
Bladen en gehele Bloemblaadjes.
Deeze drie Soorten behooren tot het Kruid ,
dat men Cer. Batrachioides noemt, ais veel naar
de Ranonkels o f naar de Aconiet gelykende
door het Loof, welks figuur en verdeeling het
grootfte onderfcheid maakt, In onze Provinciën
fchynt ’er geene te groeijen , maar in de mid-
delfte en Noordelyke deelen van Europa, en in
Switzerland, komen zy allen voor. Op Ysland
zelf valt de eerfte en derde: wordende yan het
Volk aldaar met de eerfteVioletkleur geverwd ( f ) ,
De middelfte is zo gemeen niet in Europa: men
vindtze echter ook in Duitföhland , en in Rusland
nam de HeerD. de G or te r dezelve in
vogtige Bosfchen en aan Oevers der Rivieren,
overvloedig waar. De Bloemen zyn bleekrood,
paarfchachtig of Bloedkleurig , dat is donker
rood. Een aanzienlyken Tak daar van heb ik
uit Japan bekomen , welke met de Afbeelding
vaD Di l l e n i d s volkomen ftrookt,
Deeze Soorten zyn naar de Groeiplaats ge»
by»
( jo ) Ger. Ped. bifl. Tol. fubpehatis Sec. Fl. Suec. s73.
Ha l l . Helv 557. Kram. Auflr. 203. Gquan Monsp. 342, H.
Ctiff. R. Lugdb 350. BURM. Ger. N. 16. Batrachioides Gratia
Dei Gerraanorurp. C . B. Pin. 31g. Ger. 3. Batrachioides
majus. CLUS. Hiß. II. p. ioo. DoD. Tempt. 63. LOB. Ji.
ÖJ9.
( f ) HALL« Helv. inchaata. p, 403.
bynaamd. Zy groeijen met Kruidige Stengen , IV.
in Takken verdeeld, omtrent een Elle en fom-
tyds hooger , ten minfte de eerfte, die menHooFD-
meest in Bosfchen aamreft. Deeze komtfomwy-8*ÜK* ^
len met witte Bloemen voor; de laatfte, die de eean r'*‘
gemeenfte is , en ook wild groeit op de Berg*
velden in Languedok en Provence, heeft blaau-
we Bloemen, en deeze is oudtyds als een voornaam
Middel tot Geneezing van Kankers, Knoest»
gezwellen, Wonden en Zweeren, gebruikt; waarom
zy den naam heeft van Gratia Dei, dat is
Godsgenade , der Duitfcheren. Zulks werdtaan
een Balfamieke hoedanigheid , daar in huisvestende,
toegefchreeven.
C51) Oijevaarsbek met tweebl. Steeltjes, uit- lt._
gerande Bloemblaadjes en eenigermaate
Schildvormige Bladen , die in zeven drie- Verzilverd.
deelige Kwabben gedeeld, en met een Fluweelachtige
Wolligheid bekleed zyn.
Op de_ toppen van den Baldus-Berg, in ’t
Veroneefche, groeit dit Verzilverde Oijevaarsbek,
dat een overblyvend Plantje is, gelyk de
voorgaanden, maar klein en teder, byna onge-
fteeld, hebbende paarfche Bloemen.
f5 i) Geranium Ped. bifl. Pecalis emarginatis &e. Am.Acad.
IV. p. 313. Burm. Ger. N. 8. Ger. Argenteum Alpinum. C.
B. Pin. 3rg. PlUK. Phyt. IS6. N. 3. longius Rädicatura.
FON. Bald. 3+1. T. 34*. SEG. Ver. I. p. 471. T. 10. Ger,
Arg. Montis Baldi. ]• B. Htß. III. p. 474*
B 4