§ a* SlAMEN t EJELIG* K R ü IDËÜ»
IV, Geftalte en verfehillen , zo wel als de voof^
'Afdeel, gaantje K a ap le , van de voorigen zeer in aan*
Hoofd- zien , alzo zygeen uitfteekende Kelkpunteh heb-
STUK. ben. i} Het Zaadkuifje is een Haairig randje
en Kelk > zyn zy dan ook liever
»a»; , , JnulcB met byna naakte ZaadeD,” vraagt de
Ridder. De Kaffige Stoel» dien dat Geflagc
naakt heeft , dunkt my , moest zulks gemak-
Icelyk ontfcheiden. D e Kelk is hier flegts dub.
b é id , gelyk in de Verbejïna, o f uit tw e e , d rié ,
ryën Schubbetjes funengefteld , gelyk H al -
L e r zegt , dié aanme rkt, dat het Gewas in
Switzerland veel ruiger i s , dan in Ooftenryk:
welk het verfchil der Soorten misfchien zóu
kunnen zyn. Hy fpreekt van de zynedus ( * >
,, De Steng is re g t, een Elle hoog en ruig,
, s met eenbloemige Takken , hebbende de Bla-
3f den ook Ovaalachtig, doch fmaller, en ins-
si gelyks ru ig : de Bloemen aanzienlyk en vry
j, groot. D e Tongblommetjes zyn drieribbig,
„ drietandig, menigvuldig” ( f >
Deeze verbeeldt zig de Heer H a l l e r de
Geele Alter der Italiaanen te zyn , door wier
S ap , rondom de Wond geltreeken, een Hond
verfcheide Adderbeeten, zonder nadeel, hadt uit-
geftaan ( | ) . (9j
f*) Helv. inchtat. I. p. 5o» Hoe Titulo. Buphthalmiim
Fol. imis petio'atis ovatis, fiiperioribus atnplexicaulibus Lan>
ceolatis, hirlutis, raritet dencatis.
( f ) zie derzelver figuur. Berkhey. Tab. ITT. F. a<5.
(P; Val i SN. Tom. 1. p. 3 J9- Die Proef echter zégt weinig,
dewylhy aan de vierde Beetftierf, Ssguier F»ron. II. p, 233»
m
S y » O Ë N E S ï A . 82 $
C9) K o e-O o g met ovcrhoekfe omvattende Ey- IV.
ronde naakte Zaagt andige e enigszins kant^FDmL,‘
haairige Bladen; de Steng eenbloemig, Hoofd*
Op de Gebergten van Brixia groeit deeze , JJJ
die overhoekfe Bladen van een half Voet hngBu^ al-
en een Handpalm breed h e e f t : maar, volgens
Z oega , is het een Soort van Silphium, zegtfiedyk?
L i NK m u s . Zyn Ed. geeft de befchryving o p ,
van het Kruid, als de Steng twee Voeten
hoog hebbende, met Hartvormige Bladen over*
h o ek s , Netswyze g e a d e rd , met driekantige
S te e len ,en vervolgens die der Bloem en Vrugt-
maakende deelen , zo als dezelven door gedag*
ten Heer waargenomen zyn (* ). ’t Schynt o f
onze Ridder eer denke, dat het tot de Leyfera
paleacea , die ik voorheen befchreeven heb en
afgebeeld, behoore ( f ) .
( io ) Koe - Oog met gepaarde , Eyronde, Zaag- x.
tandige drieribbige Bladen, gebladerde Kel-^ef aKthoU
ken en eene Kruidige Steng. zonnebloemig.
Vol-
(9) BupbtbalmuTM Fol. altern, amplexiamlib«s «cc. Buph-
«halm. Caule ereéto unifloro. Abd. Sp. I. p. 4lj. x . i*.
Afteroides Or. Petafitidis folio Ft, maximo. T o orn F,*
Cor. s i.
(*> Mant. p. 517.
Ct) tTeg. XiH- P- <549- Zie deeze Nat, Uiftont, II. » .
VI. STUK, blad«, l i j . PI. XXXIII. Fig. i.
(10) Butbthalmum Cal. foliofis, Foliis oppofitis ovatis fer-
»ti* 8ce. tl. Ups. 264, Helianthus &c. GaON. Virg. 127.'
G g g CO'.
Ut DlXt.1 Xi STUK#