IV. In Oostindie komt deeze voor , in ?t byzön-
^er °P Ceylon, zynde een leggend, weinig ge-
H o o f d takt Kruidje , met drievoudige Blaadjes, Ey-
stuk. ronde Stoppeltjes en enkelde of gepaarde Haauw*
tjes in de Oxelen, ongedeeld.
x- , ( ie ) Hoornklaver met ongefieeïde, gejirekte 3
^Fanam byna regtopjidande, eenigermaate Z e is jen -
Xirtcum vormige gejpitlle Haauwen, de Steng op*
ïenegnek. ° °
geregt.
■ I-A
Dit Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van
Europa, ten minde in Languedok en Provence,
wild groeit, wordt hier en elders in de Ho-
ven gezaaid. Men noemt het, in ’t Franfch, Fe»
n u g r ek , in ’t Engelfch Fenügreke , by ons F e negriek
of F y n eg r ie k , naar den Latynfcheri
naam, die eigentiyk Griekfch Hooy betekent.
Sommigen hebben het ook S iliq u a of Silicula
getyteld wegens de Haauw tjes, die zeer veel ge-
lyken naar Hoornen , waar van de Griekfche
naam Buceras en Aigoceras afkomftig is. De
Duïtfchers noemen het, deswegen, K u h h o rn en
Buck shorn, dat is Koe- of Bokshoorn.
Het heeft éen klein rond hol S'engetje, in
Takjes verdeeld en bezet met lang gedeelde
Blaad-
(io) Trigcfiella Leg. fesfilibus ftriftis &c. Gouan Montp,
396. Ji, Ups ,229. Mat, Mcd. 356. R, Lugdh. 385. &c,
Medicago Leguin. fubfolitarJis. H. Cliff. 376. Fosmim Gtx-
cum fativum C. B. Pin. 348. DOD. Tempt. 536. Lob. Ic,
1I.'44. Cam. F pit, ijs . f&, Foeniim Gr. fylveftre. C. B.
Tin, 348.
Blaadjes , drie by elkander, naar die van de IV.
Veldklaver gelykende, doch aan ’t end gekar Afdeel
teld. Witachtige Bloempjes komen , in klein HoofoI
getal, uit de Oxelen voort en daar op volgen de?TUK*
gezegde Haauwen (*> De Wilde verfchilc d o o r ^ '1”3
zydfcheuten onder aan de Steng , die op den
Grond leggen, door Eyronde Blaadjes enpaarfch-
achtige Knietjes, als ook de Haauwen ruiger te
hebben.
Van ongemeen gebruik was deeze Plant by
de Ouden. Zy aten het Loof, eer dezelve Zaad
gefchcoten hadt, als Salade, en wel meest om
loslyvïg te maaken, waar toe het Sap, dat Ly-
merig is, als Wit vari Ë y , of ook het Afkoök-
zel, byzonderlyk ingenomen wordt , met Ho*
nig gemengd zynde, om de fcherpheid te temperen.
Hedendaags gebruikt men meest het Zaad,
Waar van het Meel in. Pappen een uitmuntend
Middel i s , zo om te doen verdaan, als totryp-
maabing van Gezwellen. Het is flerk van Reuk,
walgelyk en bitterachtig van Smaak, Een Papje
van dit Meel met Melk wordt met goed gevolg
gelegd op Kneuzingen en blaauwe Plekken in de-
Huid. Het Afkookzel van het Zaad dient om
het Hoofd van Ocgediert te zuiveren, het doet
het Haairgróëijenén geneestÖogzinkingen. Veel
Waters wordt door een weinig van de Olie,die
men uit het Fenegriek-Zaad perst , Lymerig ■
gemaakt.
C ) ziet deze! ven zeer fraay afgebeéldl f by Toubneeobt.
Jnft. R. Herh. T. 230.
X