IV. Sehubben bekleed en paarfqhe Blommetjes be*
Fx ? L* vat£ende, gelyk de meeft'e andere Doornen;
H oofd- doch die niet opengaan , en evenwet wordt
heC Zaad fyP ’ dat in een dikke Wolligheid ,
VeJwyvi- Dons of Pluis zit, gelyk in det meefte anderen
*2' van ditGeflagt. De Btoemfteeltjes, die den gezegden
Knop maaken, zyn hier niet gevleugeld
en draagen elk drie of vier Koppen, ieder doorgaans
met tien Blommetjes
clfduM (ö) Doorn met afioopenie gefihaarde gedtorn-
Aritnta- de B la d en , eenbloemige eenigermaate W o l-
“ verzii- Hge Bloemfieelen en Eyronde gefpitfte #/r
voïde, gedoomde K e lken.
In Egypte groeit deeze, een jaarlyks Gewas
, terwyl de beide laatften overblyvende
zyn. Men heeft hetzelve in de Upfalfche Tuijt
geteeld, met een Steng van één Voet hoogte,
de Bladen aan de uitfnydingen met Melkwitte
Vlakken, daar zy in Egypte aan den.rand als
verzilverd zyn. Hy moet ’er niet menigvuldig
voorkomen, alzo ik door F orskiaohl 'e s
geen gewag van gemaakt vind,
(io )
( t l Volgens de Mant. ah. p.4«i-. Dit komt my veel waar-
tchynlyker voor, dan drie of vier, gelyk men in SM. Hat.
vindt.
{9) Cariuui Fol. decurr. runcinatis Spinofis, &c. Cirlium
i£gypt. minus, Foiiis ad limbum Argenteis, Ghance.
( i o ) Doorn met 'afloopende Lancetvormige IV;
B la d en , die weerlooze Tandjes hebben; den *FDEEL‘
K e lk gedoomd. ^oora-
STUK
Cu} Doorn met afl. Vindeelige L in ia a le e f- x .
fenrandige ongedoornde gefieelde B la d en , .^ '* ™ 1
die van onderen W ollig zyn. Gekerfde.
Deeze beiden hebben de Bladen geheel onge- c yap0^ -
doornd en de laatile , die in Tartarie voor-bioemige.
komt, by na zonder eenige Haairtjes of Tand-',
jes. Hier van is een Verfcbeidenheid , die de
Bladen Liniaal gefnipperd heeft,'uit Zaad in
de Tuinen te Petersburg geteeld, waar van de
Steng eens Mans langte hoog wierdt, in Takken
verdeeld. De Koppen droegen paarfche
Blommetjes en het Gewas zweemde haar de
Jacéa, inzonderheid naar die Tuinplant, welke
een Muskus-Reuk heeft ( * ) ,
0 * ) Doorn met aft. Lancetvormige uitge- xir.
hnaagd
(10) Carduus Fol. decurr. Lanceolatis &c. H. Cliff. 392.
Da u b . Par. 249. Cirfium majus finguiari Capitulo magno!
C. B, Pin. 377.
(11) Carduus Pol. decurr. pinnatifidis Linearibus &c.Card.
Gaule fimphci &c, Gmel. Sit. II. p. 42. x . 15, ß Gard.
inermis , Caule Ramofislirao &c. Id. p. 44. r . is.
(*) Jacea Mofchata. J. 5. Hiß. 1U( p, ^ y;d> ^
taurea Mtßhata in ’c vervolg.
(is) Carduus Fol. decurr. Lanceolatis So
Cirfium monranum maxim. R aj. Hiß, 30s,
fum Radice BuibofJ. J, b. Hiß. m , p. 44,
Gg s
c, Mant. ieg„
Cirs, toiaento»