? l 2 S a MENT E E L IGE KRUIDE f c .
IV. j>it Plantje, dat men Madelieven noemtSïs3
A fdeel zQ w e l -m oQS Land, als door geheel Europa
Hoofd- zeer bekend, wordende in ’t Franfch Paquereï-
s tu k . te 0f Marquerite , in ’t EngeMch Daifie, in ’t
Veliwylf- Sweedfch Potter , in ’t Hoogduitfch Maijlieben
geheten. Men noemtze by ons ook May-
loetjes en, dewyl zy veel op de VeldeD groei*
jen , Veldbloempjes, in Friesland Fennebloemen.
Men wil dat zy haaren Latynfchen naam van
de fchoonheid hebben zouden. *t Is zeker dat
het fraaije Bloempjes zyn , inzonderheid de
volbloemige van Roozen, Purper- en andere
met wit gemengelde Kleuren , die in grootte
der Bloemen de gewoone enkelde der Velden
veel te boven gaan. Deeze mogen derhalve wel
Mctagdelieven genoemd worden , als tot fieraad
vertrekkende voor ’t jonge Volk, onder ’t gemeen.
In aartigheid munten de zogenaamde
Madelieven met Kindertjes op de kant, o f Bloem
uit Bloem opfchietende, met Pypachtige Blommetjes
en andere Verfcheidenheden, uit. Som-
tyds'komt dit Plantje, in ’t wilde,met gevulde
voor en is ook met ongeftraalde Bloemen gevonden.
’t Bloeit byna het geheele Jaar , en de
Bloca6ï.
Fl. Suec. 707 , 7 6 1 . Bellis fylv. minor. C. 15. Pm
367. BeUis fylv. Dod. Pempt: 165. fi. Bell. Hort. H. pleno.
C. B. Pm. z6i. Lob. Ie. 477* y . al^° bullato, Todrmf.
Inft. 4SI. 9. Hort. mbia, Blote roultipl. fiftulofo T . ibid.
■ . m i fc u Bellis Hort. proliféra. Lob. i‘ . 44.77^7. Vide WEINM. fl»
5 ï S 6 É R i a:
bloemen gaah by riagt toe, op de Velden. Vol- IV;
gens T o u RN E F o a T zouden de Zaaden derAtdeei^
Tongblommetjes eenig Pluis fchynen te heb- HooS-
ben , die der Schyf* o f middel - Blommetjes stuk.
niet, *t welk nader onderzoek verdient Poiygamit
Het is een zagt, Zuurachtig, eenigszins
men trekkend Kruidje, welks Afkookzel groen
wordt en door verdikking als een Zoutige Room.
Men kan het onder ander Moes tot Vleefchfop
gebruiken en het wordt onder de tegeh-Schor-
butifche Kruiden geteld. Van ’t Vee echter wordt
het niet, dan by gebrek van Gras, genuttigd*
De Stahliaanen hebben zeer hoog geloopen met
de kragt der Bloemen tegen Borstkwaalen en an»
dere Ongemakken. Sommigen hebben ’t Kruid
arls fcherp befchreeven, en de Wortel, inderdaad,
heeft een aanmerkelyke fcherpheid , welke door
’ t droogen niet verdWynt. Buiten twyfel zaf s
het op droogè o f op vogtïge Gronden, op Hei-
jen o f in Tuinen groeijende , zeer in hoeda-
nigheïd verfchillen. In ’t Engelfch heeft men *t
Bruifewort geheten * om dat de Blaadjes zeer
goed zyn, te leggen op blaauwe Plekken en
Kneuzingen. Dewyl het een Wondmiddel is ,
voert het den raam van Confolida minor Praten-
f it in de Apotheeken (f ).
(O
(*) Zie Tournf. Infl. Tab. 280. Hallrr haalt dit tot
b.erisPing: van aan> doch *t is wonder , daar hy het
getal der Rand- of Tongblommetjes heeft gelie ven te tellen ia
deeze Plant, dat hy zulks zelf ook niet oadetzogt hebbe.
( t ) Rutiv Mat. Md. p. fi0.
II. Dkel, x. stuk, ;
Si
M I
II
É t t
g g i
| § f |
1 1
mw$mm
bmaf\n
H ü
M
f e i l
éIÉ J
| j j
3B
il
B