IV* In Chiua is deeze waargenomen, als een Zaay*
rA* ° f L> plant, gelyk de voorgaande , doch zeer klein ,
Hoofd, met gladde Bladen 3 de Bloemen beftaande uit
*TÜK* zes o f zeven Blommetjes. De Hoogleeraar N*
S v w - L ' B ü rm a n n u s heeft ’er de Afbeelding
rj* van gegeven. Ik heb zodanig een Plantje uit
Japan ontvangen, rykelyk een Handbreed hoog,
dat volkomen met de bepaaling ftrookt.
G n a p h a l i u m . Droogbloem.
Een naakte Stoel en een gepluimd Zaadkuif-
je , maakt de voornaamfte Kenmerken van dit
Geflagt, *t welk doorgaans een rondachtigen
rappigen Kelk h e e ft, beftaande uit holronde
gekleurde Schubben»
Deïieefterige öoorten vau Uofzelvc, tot negentien
in getal , door my reeds befchreeven
*11 d. z y a d e * , gaa ik thans tot de Kruidigen over,
vi. stük,onder welken ook met Goud- en Zilverkleurige
e i ? ' SI,Hoofdjes voorkomen, als volgt.
* * * Met Goudkleurige Hoofdjes;
(20) Droogbloem met ongejleelde langwerpi-
Cnapba- ge t op de kant Wollige Bladen, en gé*
rewa^U' Jteelde enkelde Bloemen.
Goudkleurie
De eerfte plaats geef ik hier aan een zeer
" S g S® - fchoone
(xo) Gnaphalium Fol. fesfilibus oblongts tOJUSJltofo * S13I-
Slot, firaplicibus petiolatii. Mihi*.
fchoone Plant, in fraaiheid niet minder, dan IV,
de Soort van dit Geflagt , bevoorens door my^f xEEL*
onder den naam van Uitmuntend Droogbloem in 3 oofd*
Plaat gebragt (*)♦ De Heer T h u n b e r g , zo*TÜK*
vermaard door zyne Kruidleezingen aan de Kaap
en in Oostindie, dit Exemplaar bymy ziende,
verzekerde m y , dat het een Kruidig Gewas
z y , ’t welk zyn E d ., het aan de Kaap vindende,
wegens de fchoonheid van Kleur, Aureum genoemd
hadt ; dewyl de meefte anderen meer
naar ’t Citroengeele trekken, Ik heb bet derhalve
hier, in Fig. 3 , op Plaat L X V I I , met
de Bloemen in de Natuurlyke grootte voorgemeld;
waar uit men van de fraaiheid kan oor-
deelen. De Steng is geheel W o llig , zo wel als
de kanten der Bladen, die voor ’t overig© We_
derzyds, graauwacticig en eenigszins ruuw fchy-
nen te zyn. De figuur der Bladen zou men Tong-
achtig kunnen beeten. Zo veel ik zien kan,
omvatten zy de Steng niet volkomen , die aan
’ t end drie Bloemen h e e ft, ieder op een by-
zonderen Steel, met Kelken van eenigszins puntige
Schubben ; ’t welk ze meer naar een Xe-
ïanthemum zou doen gelyken, indien niet het
Pluis der Zaaden en de Geftalte de Plant betrok
tot dit Geflagt. Een Vrouwelyk Blommetje van
den Omtrek is , om zulks aan te toonen , by c ,
door ’t Mikrosjfoop afgetekend , zynde zesmaal
in
(*) Zie ii. d. vi. stuk, van tfeess Nat,
ia. Fl. XXX. Fig. 2,