i v * 'Afd e e l ,
xx.
H oofds
tu k .
Egaale
P'eelv/yve-
Een Ceylonfeh Kruid , genaamd Acmella %
' is in Indie zeer vermaard, als een middel tegen
*t Graveel, tot Pynitilling, verdunning
der Vogten , Zweetdryving en afzetting "door
, ’ t Wateren. Men trok de Bladen als Theea
zette dezelven op W y n , en met Sterken Drank
werdt ’er een Geest van gedeftilleerd, die men
de Schepen, tot een nuttig Geneesmiddel,mede
gaf. In *t jaar 1690 werdt dit gedroogde-
Kruid, naar Bladen van Doove Netelen gely«
kende, ook door de Ooftindifche Schepen in
Europa overgebragt, doch het heeft daar, ’t
zy wegens ’t verfchillend Klimaat, *t zy om dat
men hier beter Middelen heeft, niet veel opgang
gemaakt. Ook meldt R umphiüs, dis hetzelve
Abc - Kruid noemt, weinig meer van deszelfa
gebruik , dan dat de Moorfche Schoolmeefters
de Jongens daar van de Knoppen o f Worteltjes
laaten kaauwen, ten einde derzelver T ong, door
het toevloeïjend Speekzel, glibberig en bekwaam
te maaken tot het uitfpreeken der zwaare Ara*
bifche Letteren. Hierom werdt het ook, zegt
h y , in ’t Maleitfch Daun murit, dat is Leerlingen
- Kruid , of anders Daun - Lada, dat is
Peperblad,geheten, wegens den heetenSmaak.
die
Sp. Plant. TI. p. 1271. N. 5. Vetbefïna Fof. oppofitis &cj
Fl. Z<yl- 309. Mat. Mei.. 406. Bidens Zeylanica. Seh. uts,
T. 11. BREYN Ptodr. III. T. +«. Senecio Ind. Oriënt. Ocy.
mi folio. Plok. Alm. 343. T. 313. f. 2. Abcdaria. Rumps.
VI. p. 14J. T . 65. BOEM* Fl, Ind, 183.
^ie, echter ceder aan het Bertöm komt
^ g t S ' d o o r geheel Indie
plaatfen, en wordt er ook , . . . .
teeld , zy n d e , zo hy aanmerkt, zeer verfchil-^ ualiu
fend in Gewas , * welk gelegenheid zal gegeven
hebben tot het verfchil deezer twee Soorten,
waar van de laatfte naauwlyks van de eerfte te
onderfcheiden i s , zo L i n n a s u s aanmerkt,
dan door Takkiger te zyn en veelbloemig, heb-
bende ook de Blommetjes meest vie rdc elig,te r-
wvl zy in de andere vyfdeelig z y n ; maar inzonderheid
door een Kransje van vyf kleine StraaJ-
blommetjes , welke zyn Exemplaar der ecrile
Soort niet hadt. In de waare Acmella vind ik
dat Straalkransje by geenen der aangehaalde
Autheuren afgebeeld o f gemeld. In een P la n t,
my daar voor gedroogd uit O oftindie g e zo n d en ,
komt eene Bloem met zulk een Kransje v o o r,
zo dat het mooglyk toevallig zal zyn. Ook is
dat Exemplaar, wegens de fmalheid der Bladen
en de fpitfe Tan d jes, meer overeenkomlbg m e t
de B a s t e r d - Acmella van den Ridder ; tertoj
ik anderen heb , d ie , in veelbloemigheid en dè
ronde inkervingen der Bladen, veel meer naar
het Kruid , dat R u m p h i ü s befchryfc, gely-
ken Derzelver Kelk is vee lb lad ig , de Stoel
n a a k t, de Zaaden zyn ruuw en hebben, in plaats
van twee Tandjes o f Baardjes , vier geknodfte
doorntjes. Ook zyn de Knoppen van hetzelve
L 1 4