IV« Kelken èn tweedeeligc eenbladige Bloem«
Afdeel* Jlengen.
XVII. J 6
. ^ o t ^e^uit der Afrikaanfche o f Kaapfe Oi.
T»e*w<»*Jevaarsbekken dient deeze zeer bekende Soort,
die van het niet ruiken dan by nagt o f in den
donker haaren bynaam heef t , o f ook van de
onbevallige Kleur der Bloemen. Men vindtze
fraay in Afbeelding gebragt door den vermaarden
B R E y N, die aanmerkt, dat het breed- en
fmalbladig voorkomt, doch anders weinig ver*
fchiflerde. Beiden hebben zy een groeten dikken
knobbel - Wortel, vuil paarfch van Kleur,
en het Kruid, een Voet of anderhalf hoog
groei jende, is veelvoudig Vinswyze verdeeld,
^gelykende naar het Loof der Karooten. Men
'ziet het fomwylen zo breed als dat der Pinkfter-
nakelen , fomwylen fynder dan dat der Wilde
Kervel gefnipperd. Volgens den Ridder heeft
het de Bloemftengen tweedeelig eenbladig. Dit
wil zeggen , dat aan ieder Knietje der Bloem-
ftengen, behalve het S toppel - Kransje, een Blad
g r o e i t ’t welk aan de bovenfte Kçietjes groo-
ter is dan aan de onderften.-want de Steng heeft
'er drie o f vier, ver van elkander, volgens
B r e i n , dcch zes o f zeven , volgens den
Heer N . L . B or m a nn os. „ Aan den oir-
„ iprong der Bladen, zegt deeze, komen zeer
a lange
C obn. Canad. 109. T. iio . Ger. Noôu oîens Ætliiopi*
cure, Rad. tubetoft &c. Beeïh. Cent. 126. T. si>
M o n A d e l p h i a .’ II
, lange enkelde Bloemfteeltjes, die Kroontjes. IV.
„ wy z e , in een Omwindzel, van langwerpig xvn.1*
„ Eyrönde uitgerande Blikjes gemaakt, gefteel-Hoofd-
„ de Bloempjes als- uit een middelpunt fprei*8TUK* <
j, dende ophouden.” *t Getal dier BloempjesD‘tM ,a*
bepaalt B r e y n op negen o f tien in een Kroontje.
Hoe dan de pypachtige Kelken ongefteeld
kunnen zyn , gelyk L i n n ^eus ze gt, begryp
ik niet. De Bloemen hebben hier die ongelyk-
heid niet, welke in de andere Afrikaanfche Geraniums
heerfcht, zynde van Kleur uit zwartachtig
paarfch, bruin en geel gemengeld, zegt
gedagte Heer B d rm a n n d s , die aangaande
de byzondere Eigenfchappen van dit Droevige
het volgende meldt.
„ De Bloem heeft by nagt een verkwikkend
„ Balfamieken ( * ) , doch over dag in 'c geheel
„ geenen Geur: duurende dezelve tot den Da-
„ geraad toe, maar by de minfte Zonnefchyn
,, verdwynende. Het Loof is aangenaam van
„ Smaak en kan, als een verkoelend Voedzel,
,, onder de Moeskruiden geteld worden. Vol-
„ gens H e r m a n n u s bevat de Wortel een
« vlug
(*) Hoe kon dan de Ridder daar van zeggen: CorolLz
Calore et Odore tiiftes ? Een Balfamieke Geur, als van Moskei
ja at met Wierook gemengd , en een verkwikkende aan-
genaamheid , immers kan niet droevig genoemd worden ,
noch in hoedanigheid , noch in uitwerking : dewyl dezelve
veeleer het Hart verheugt. Wil men zéggen, hy heeft dat
niet gemeend; dan is evenwel de uitdrukking zeer .oneigen
en onvetilaanbaar.