IV, (6) Afchkruid met getuilde Bloemen en breeé
A fdeel. lancetvormige getande uitgehoekte Ela•
Hoofd* den; de Steng Pluizig.
Op Moerasfige plaatfen, inzonderheid Veen*
Cineraria »ronden, door geheel Noordelyk Europa, Rus»
M oS g . land en Siberië, groeit deeze Plant, die ook
in onze Nederlanden hier en daar, zelfs by
deeze Stad, voorkomt op broekige Landeryën.
2 y pronkt ’er met een dikke geelachtige Steng
van ongevaar een Elle hoog , tot boven toe
bekleed met breede Bladen, die opwaards ver-
fmallen. Aan den top draagt zy een Tuil van
geele Bloemen , hebbende een niet onaange-
naamen Reuk. T o u r n e f o r t hadt dit Kruid
tot de Afters t’huis gebragt.
(7) Afchkruid met een omwindzeld Kroontje,
de gemeene Bloemfteel byna naakt, en
■ langwerpige Pluizige Bladen. n
( 6) Cineraria Plot. CorymboGs &c. Goüt. Belg. 244»
Othonna paluftcis. $ Suec. «87, 778, Solidago, Fol. an-
fericribas Lanceola.is &c. H. CUf. 410. R. Lugdb. 162. N.
12 GMEL. Sib. II. p. ijs- T. 7M. Jacobaea Aq. elanor. MO-
ais. III. S. 7 . T. 19. f. 2*. Conyzi Aq. laciniata. C. B.
Pin. 26«. Conyzz mediz Sp. altera. DOD. Fempt. Co-
jiyza Helenitis Fol. laciniatis , Lob. Ic. 347. Aflet paluftns
laciniatus luteus. Tourne. In ft. 483.
(7} Cineraria UmbeM involucrata &c, Solidago Fol.Cot .
petiolatis dentatis. R. Lugdb. 1 «2. JACQ, Vind. 28«. G0U' M
Manst. 444- Tacob. Mont. jntegro rotundo folio. BARR» « .
I4J. BOCC. Mas. IL T. 49. c. B. Froir. T. p. «9- #.
Jaeobxa Alpina Laciniata Fl. Baphthaimi. C. B. Pm. Ut. Ja'
VIT.
Alpina.
Alpifche.
Van de Verfcheidenheden , hier onder de by. IV.
naamen van Gevleugelde, Geheelbladige en A-'^^****
lantachtige , door den Ridder t’huis gebragt, Hoofd.
zyn fommigen tot de Jacoboea of elders betrok- 3TUK‘
ken geweest. De Heer L i n n æ u s ze lf had
de eene Othonna gebetep. Volgens J a c q .u i n
komen zy daar in overeen , dat de Kelk uit
Liniaale fpitfe gelyke Blaadjes beflaatj dat de
Vrouwelyke Blommetjes , aan den rand, omtrent
vyfentwintig in getal, allen vrugtbaar zyn, zo
wel als de Tweeijagtigen die het midden begaan
: als ook , dat de Zaaden een ongefteeld
digt Haairig Pluis hebben. Zulks hadt in drie
Verfcheidenheden plaats j waar by thans onze
Ridder , als een vierde, de Gryze Alantachtige
Honigruikende Conyza gevoegd heeft, wier nader
onderzoek zyn Ed. de Landsgenooten aan*
beveelt,
De Groeiplaats is op de hooge Gebergten
van ons Wereldsdeel en Sibérie. C. B a u h i -
n ü s geeft een Afbeelding van de eerfte met
ronde gekorven Bladen , die, zo hy ze g t, het
Twee*
* ’ — r * y , VjPUiUfiiici r o i *
anc®°^3tIS 8ïc- Sp- PI. r. p. 927, Jac. Mont. Lanuginofa
«ngufl^oha npn laciniata. C. B. Pin. i 3I, Mosis. lil. s.
7- • Ii-, , ag. jap. Mont, polyanthos. Barr, Ic, ?«d. So.
lidago Fol. Lanceolatis &c. G mel. Sib. u . p. ,/ 4.
Othonna Fol. Lanseolatis integtis lubdentatis &c. GouAn
S f flf ■ 454. Conyza Helenitis Mellita incana. Lqb. ƒ«. 347.
Conyza incana. c . b . Pin. zss.
X x 2